ken en aan hunne verschillende tafeltjes bezoeken. Daarbij steken de heeren een sigaar op, de dames gebruiken iets en er ontstaat eenige verwarring, die echter spoedig hersteld wordt indien de spreker weder optreedt.
Multatuli kwam na de pauze binnen, en zei terstond:
‘Ik spreek niet weer dezen avond, de entrée kan bij de deur teruggevraagd worden, 't schijnt hier wel een café-chantant, een kroeg te zijn, enz.’
Natuurlijk was het publiek in hooge mate verbaasd en gegriefd. Een goed vriend haalde Multatuli over voort te gaan, en deze vervolgde zijne voordracht aldus:
‘Meen niet, dat iemand, die kogels heeft getrotseerd, last zou hebben van rook, bij eene vroegere gelegenheid heb ik immers verzocht dat de heeren zelfs gedurende mijn spreken rookten, indien de dames er niet tegen waren; neen ook dat gejoel, die drukte prikkelden mij niet zozeer, maar ik beschouw een en ander als minachting tegenover mij, als te weinig waardeering; ik ben geen zanger of acrobaat, ik, die met de heiligste en innigste overtuiging spreek over’ enz.
De goede stemming keerde echter niet terug en verscheidene dames en heeren verlieten geërgerd de zaal.
Bij al zijne verachting voor het publiek, kent Multatuli het toch niet, en hij is op weg de sympathie van velen, die zijne talenten hoogschatten, te verliezen door overschatting van zich zelven.