Volledige werken. Deel 25. Nagekomen brieven en dokumenten uit de jaren 1871-1886 en registers
(1995)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[5 november 1879
| |
[pagina 168]
| |
eens, dan nog komt kwalyk-nemen niet te pas by zoo'n ruiterlyke oprechtheid. Ik zou dan 'n gek moeten zyn. Maar, helaas, ik ben 't wèl met U eens. Ge hebt volkomen juist geoordeeld, en sedert lang wist ik dat er van hem niets te wachten was dan kwaads. Ja, hy is innig slecht! Hy is de hoofdoorzaak van m'n tobben. Door hèm is de band die my aan m'n overleden vrouw hechtte, verbroken. De uitlegging van al 't kwaad dat-i my berokkend heeft zou me nu te ver leiden, en meen niet dat ik hem uit zwakte nog altyd voortdurend gesteund heb! Neen. Ik verzeker U dat ik sedert lang, indien ik daartoe de macht gehad had, hem behandeld had als Czar Peter z'n zoon Alexis. Maar ik wist niet dat-i - o god dat alles is zoo pynlyk. Nogeens, hy is de hoofdoorzaak dat er zooveel van wat ik wilde mislukt is. Hy kompromitteerde m'n intérieur en verschafte daardoor wapens aan m'n vyanden. Basta voor heden. Ik schryf U eigenlyk alleen om U te zeggen dat ik alles met U eens ben. Maar, kerel, waarom schreeft gy niet? Dit is waarachtig geen verwyt (m'n zwygen gaf er U 't recht toe, als ge 't zoo wilt uitrekenen, maar dit hebt ge nooit gedaan) neen, verwyt komt niet te-pas. 't Is niets dan 'n vraag. De oorzaken van myn zwygen liggen in m'n hamlet's stemming (geheel juist is dit niet, maar ik gebruik die uitvlucht om kort te zyn) ik peins en mymer, en verteer in woede en stel alles wat maar eenigzins kan (en wat niet kan) wachten, tot later uit. De berg papieren die me aangrynst, maakt me schuw. Op m'n vraag waarom schreeft gy niet, hebt ge een zeer gepast antwoord. ‘Wat baat het schryven aan iemand die 'n brief vyf maanden ongelezen liggen laat?’ Nu ja, maar 'n volgende brief van U had me vroeger den vorigen doen opzoeken en wel vóór dat àl te lang uitstel me den moed benam in dien berg te gaan rommelen. Want dàt is de oorzaak van dat uitstellen. Ik durf zoo'n hoop indrukken niet aan! Byna elke letter schrift die ik ontvang, wekt pynlyke gewaarwording in my op, niet zoozeer door 't lezen, als door de inspanning die my 't antwoorden kost, vooral daar ik toch in brieven me niet geheel en al uiten kan en dat narekenen van wat ik schryvenGa naar eind1. kan of niet, belemmert me. Niet geheel maar toch eenigszins, is dat gemeene dier M. Kr.Ga naar eind2. er de oorzaak van. Het | |
[pagina 169]
| |
verdriet, gemeenzame brieven later aan publiek overgeleverd te zien (liefst met perfide uitlatingen!) werkt zeer storend op latere korrespondentie. Moet ik nu hier by zeggen dat dit niet beteekent dat gy m'n vodden zoudt laten drukken. Neen, 't is 'n algemeene indruk by elken brief dien ik schryf, en me dunkt ook anderen moeten last hebben van 't besef der mogelykheid dat hun geschryf ergens terecht komt waar 't niet wezen moet. Doch hoofdoorzaak van m'n zwygen is dit niet! De ware reden zit in verterende woede over onmacht. Ik verzeker U dat ik niet zwygen zou als ik 'n stuk of vier schepen en 2000 man tot m'n beschikking had! Daartoe is geld noodig, en ik kan 't niet verder brengen dan in leven blyven. O, wat dàt aangaat voel ik me millionair by vroeger vergeleken! Sedert 'n jaar 3, 4 ontbrak me nooit het burgerlyk-noodige, juist wat me 't minst schelen kan. Recht graag wil ik van brood en water leven als ik maar kans zag dat andere te bereiken! En de ergernis over al de beroerdheid die ik gebeuren zie. Ik lees geen krant zonder verdriet. Hoe men nog altyd lust hebben kan daartegen te schryven, te redeneeren, te betoogen, te waarschuwen begryp ik niet. Mijn indruk is alleen 'n vloek, en de wensch macht te hebben om te redeneeren met 'n stok. Dàt zou begrepen worden! De ‘macht’. En juist díe ontbreekt me! Nu ik eenmaal, aan u schryvende, de pen in de hand nam, ga ik ook probeeren andere dingen aftedoen. Daarom sluit ik schoon ik U veel te vragen had, dit o.a. hebt ge voordrachten voor my aangenomen? Zoo ja, wanneer moet ik komen? Mijn adres is: Geisenheim a/R. hartelijk gegroet Dek |