Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886
(1993)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 531]
| |
Het jaar 1886 | |
[pagina 533]
| |
Hoewel hij geplaagd wordt door vaak heftige aanvallen van benauwdheid, blijft Multatuli in 1886 nog op tal van terreinen aktief. Hij ontvangt heel wat bezoekers en logé's, speelt verschillende partijen korrespondentieschaak tegelijk, schrijft tientallen brieven en reageert als altijd vitaal op de dingen van de dag; in het bijzonder op de maatschappelijke visie van het socialisme en de literaire ideeën van de Tachtigers; eind augustus en begin september is hij zelfs aan het schrijven voor de pers: een vervolg op Minnebrieven! Voor het overige zijn er ook telkens ontwikkelingen die een afsluiting betekenen van wat hem steeds emotioneel heeft beziggehouden: zo legt Mimi in maart en juli de laatste hand aan het ‘dossier Bernhold’, de geschiedenis van Wouters adoptie. Pogingen tot het officieel bekrachtigen daarvan zijn nu definitief van de baan: de Hessische wetten staan het in de weg; nu streeft zij alleen nog legale naamsverandering na, want ‘de naam Douwes Dekker is in Holland en op Java in financieel opzicht niet zonder betekenis voor de toekomst van het kind’ (10 juli). Ook dit blijven mooie illusies, zij het dat Wouter zich later inderdaad in Indië heeft gevestigd. De dood van Busken Huet op 1 mei betekent voor Multatuli al evenzeer de afsluiting van een aanvankelijk kollegiale relatie die hem steeds sterk heeft beroerd. Over Huets schrijverschap en karakter (die twee zijn in zijn ogen eigenlijk niet te scheiden) is zijn oordeel steeds negatiever geworden; toch acht hij de nekrologie in De Spektator ‘zeer flauw’ (8 mei aan De Wolff); aan Roorda geeft hij als zijn mening te kennen dat Huet zelfmoord gepleegd moet hebben uit wanhoop over zijn mislukking. De relatie met de erven Funke stabiliseert zich gelukkig op de lukratieve grondslag die zijn edelmoedige vriend daartoe testamentair heeft vastgelegd. Aan mevrouw Funke schrijft Multatuli | |
[pagina 534]
| |
op 21 januari een brief die klinkt als een uitgestelde grafrede en waarin terecht de zin wordt onderstreept: ‘Het is een feit dat Max Havelaar geen gebrek heeft geleden nadat hij met Funke in aanraking gekomen is.’ Met vreugde had Multatuli zijn leven voor dat van zijn vriend gegeven, voegt hij er aan toe. De uitkeringen van f 500, - per jaar, uit te betalen in de maand mei, zullen op de oude voet voortgaan en dus stuurt Multatuli daartoe op 25 april ‘een wisseltje’. Maar de hulp aan Naatje Freyburg moet mevrouw Funke voortaan laten rusten; uit zijn brief van 22 januari blijkt waarom Multatuli zich jegens deze zuster van ‘Leentje’ (Woutertje Pieterse) in principe tot niets verplicht acht. Geleidelijk wordt ook zijn eigen dood een frequenter terugkerend thema in zijn brieven; als Lina de Haas in april in Ingelheim gelogeerd heeft, blijkt ook uit haar korrespondentie (met mevrouw Braunius Oeberius) dat de vriendenkring in Nederland zich ernstig ongerust maakt. In deze periode houdt hij zijn brieven voor het eerst kort of maakt ze zelfs niet af, zich beroepend op kortademigheid; ook ieder bezoek is hem dan eigenlijk teveel. In juli is Dek bij hevige kou nog ‘zwak en onopgewekt’ volgens Mimi. De rest van de zomer gaat het hem overigens veel beter, maar aan het eind van het jaar, ruim twee maanden voor zijn dood, geeft hij in een brief aan Marie Berdenis van Berlekom een beschrijving van zijn ziektebeeld die ronduit dramatisch is, hoe berustend ook van toonzetting. De goede wensen van P.H. Ritter op oudejaarsdag ‘U en de Uwen in '87 veel heil en zegen’ klinken achteraf dan ook op zijn minst navrant. Over het dagelijks leven van Dekker en de zijnen worden we dit jaar uitvoerig geïnformeerd doordat verscheidene bezoekers menig detail in gedenkschriften hebben vastgelegd, zoals H.C. Muller en Willem de Bom (een Antwerpse Multatuliaan) die beiden in augustus het huis Auf dem Steig hebben bezocht. Maar ook een brief van Mimi aan mevr. De Haas (van 25 mei) bevat een nauwgezette dagindeling met vermelding van de kurieuze, destijds blijkbaar niet ongebruikelijke uren voor de maaltijden. Ook de informatie over een brandje in een klerenkast (4 augustus) levert een mooi bizar verhaal op, dat tekenend is voor de toenmalige omgang met - en de risico's van - huispersoneel. In mei logeert Zürcher een volle week bij Dek, wiens oordeel | |
[pagina 535]
| |
over hem nu opvallend flatteus is. Hij weet zich bescheiden op de achtergrond te houden en tekent - voor de tweede keer - Multatuli's portret in houtskool. In juli is ook de komst van het echtpaar De Wolff aangekondigd, want mevrouw kuurt in Marienbad; de reaktie van Multatuli is een beleefde vermenging van terughoudendheid en gastvrijheid; tenslotte komt het paar één dag - 21 juli - op visite. Maar een uitgewerkt plan van de Hazen om Wouter door Henriëtte Dupont te laten ophalen, zodat hij bij hen in Rotterdam kan logeren om dan weer door ‘de kleine Lien’ te worden teruggebracht, houdt Mimi om Deks wil af. Zowel het vermelde bezoek van Muller als dat van Ritter en zijn vrouw op 28 juli leiden tot het opzetten van korrespondentie-schaakpartijen, waarvan Multatuli er in augustus vijf tegelijk speelt. Hij acht dit ‘goed tegen myn kwaaltjes - ik heb er zoo eenige!’ Belangrijk is ook het tweede bezoek van Domela Nieuwenhuis, die met de later bekende feministe Cato Schuitemaker en haar moeder komt logeren. Mimi ziet in hem kennelijk een (nieuwe) geestelijk leidsman en begint hem dienovereenkomstig dwepende brieven te schrijven; als zij van 14 tot 21 oktober met Wouter naar Nederland reist, zoekt zij hem op en vergezelt hem naar een vergadering van socialisten (waar zij als Multatuli's echtgenote wordt toegejuicht); hij laat haar naar zijn zeggen ‘de echte wereld’ zien en aan Dek schrijft hij: ‘Ook voor U zou dat belangrijk zijn. De praktische wereld is zulk een geheel andere dan die men zich vormt in afzondering.’ Zowel Dekker als Mimi leven - ieder op eigen manier - sterk mee met de veroordeling van Domela wegens majesteitsschennis. In zijn blad Recht voor allen had hij een artikel onder schuilnaam opgenomen (‘De koning komt’) dat hij weliswaar (naar alle waarschijnlijkheid) niet zelf had geschreven - de auteur A. Boelens meldde zich tijdens het proces - maar waar hij als redakteur toch de verantwoordelijkheid niet voor uit de weg wilde gaan. Vriend en vijand keurden de veroordeling, waarvoor Domela in 1887 inderdaad meer dan zeven maanden de cel in ging, ten sterkste af. Het is een duidelijk geval van ‘Lothario die moet hangen’ - maar toch komt Multatuli er niet toe openlijk te protesteren, ook al wordt hij daar door Cato Schuitemaker met nadruk | |
[pagina 536]
| |
toe uitgenodigd. Voor schriftelijke stellingname zijn de motieven van Nieuwenhuis hem niet duidelijk genoeg, maar graag zou hij in diens plaats de straf hebben uitgezeten. Ook met H.C. Muller doet zich een kortstondige kontroverse voor, omdat deze op een pittige uiteenzetting van Multatuli's liberale anti-socialisme kortweg antwoordt: ‘op de meeste punten ben ik het oneens’, een onenigheid die we al gauw onder het uitwisselen van schaakzetten zien eskaleren, wat op 5 september zelfs tot een breuk leidt, die Mimi in Amsterdam persoonlijk gaat helen. Multatuli's feitelijke politieke stellingname in deze periode zet hij nog het scherpst uiteen in een brief aan Marie Berdenis van Berlekom: hij lijkt eigenlijk het meest op een behouder, schrijft hij, ‘omdat myn meeningen my voorkomen inderdaad liberaal te zyn.’ (29 juni). Het bezoek van Frederik van Eeden in mei - waarbij ook Zürcher met hem kennis maakt - wordt gevolgd door een zeer lezenswaardige, gedreven brief in juni, waarin Van Eeden Multatuli's oordeel dat de dichters van Tachtig op de verkeerde weg zouden zijn, tracht te weerleggen in een volleerd multatuliaanse betoogtrant. Zelf verklaart hij in verschillende ‘herinneringen’ sterk onder invloed te zijn van de grote literaire voorman en Multatuli's opmerking dat het in ‘letterkundery’ altijd weer gaat om de Pietjes en de Mietjes die elkaar moeten krijgen, speelt in deze periode tot in Van Eedens manuskripten een opvallende rol. Eind augustus lijkt er eindelijk weer een kreatieve periode aan te breken. Zowel Haspels als uitgever Robbers krijgt te horen dat er aan een vervolg op Minnebrieven gewerkt wordt. Begin september is Multatuli zelfs driftig op jacht naar gegevens in artikelen die allemaal een plaats zijn toegedacht in het nieuwe werk. Maar meer dan veertien pagina's ‘Onafgewerkte blaadjes’ - postuum het volgend jaar gepubliceerd (V.W. VII, blz. 737-751) - levert deze laatste opleving toch niet op. Welhaast symbolisch is de publikatie in december '86 van Van Laars Register op de Ideën: het oeuvre wordt kennelijk als afgerond beschouwd en kan definitief beschreven worden. HvdB |
|