Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886
(1993)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 452]
| |
Multatuli.
| |
[pagina 453]
| |
ker in Junij 1838 naar Java vertrokken. Hij zou zijne moeder, die hij tot het einde met kinderlijke vereering aanhing, niet terugzien. Evenmin zijne zuster. Zijn vader was koopvaardijkapitein; burgerlijk scheepsgezagvoerder in de groote vaart; en dit waren ook twee zijner broers, forscher gebouwd dan hij. Een derde broeder zou doopsgezind predikant worden. Uit deze laatste bijzonderheid leid ik af dat in het gezin een getemperd liberale protestantsche toon heerschte, en de jonge Eduard in dien geest opgevoed is. Zijne denkwijs in later tijd werd in elk geval door deze atmosfeer der jeugd scherp bepaald en bleef daarin als gewikkeld, zooals de aarde in den haar omringenden dampkring waar zij nooit uitkomt. Het is bekend uit zijne werken dat hij naderhand voor eene poos zeer vervuld is geweest met La question religieuseGa naar eind2., gelijk de Franschen zeggen. Tevens blijkt uit de toen door hem gevoerde oppositie, nooit gerigt tegen het katholicisme, nooit tegen het kalvinisme, altijd tegen het vrijzinnig protestantisme en tegen dit protestantisme alleen, dat hij aan de godsdienstige voorstellingen uit de omgeving zijner kinderjaren eene overheerschende beteekenis gehecht heeft. Niemand wordt op rijper leeftijd een hemelbestormer, indien hem uit het ouderlijk huis de algemeene indruk is bijgebleven dat de hemelsche berg niet veel meer dan een molshoop is. Van de Amsterdamsche scholen, door den knaap bezocht, kan ik niets anders melden dan dat hij nog vele jaren daarna den onderwijzer MeskendorffGa naar eind3. een warm hart toedroeg. Omtrent de verdiensten van den heer Meskendorff, die ongemeen moeten geweest zijn, heb ik geen inlichtingen kunnen bekomen. Waarom Eduard, met zijn buitengewonen aanleg, niet opgeleid is voor de studie en naar het Amsterdamsch gymnasium gezondenGa naar eind4., weet ik niet. Er blijkt alleen dat zijn vader hem voor den handel bestemde, en een koopmans-kantoor zijne praktische hoogere burgerschool geweest is. Het innig verbond in dezen tijd door hem gesloten met Abraham des Amorie van der Hoeven Jr., student bij het seminarie der remonstranten en voorbestemd theoloog, bewijst dat hij den omgang van geniale geletterden zocht. Op Multatuli's vriendschap voor Van der Hoeven, dien hij reeds bij zijne eerste terugkomst uit Indie in 1853 niet meer onder de | |
[pagina 454]
| |
levenden aantreffen zou, kom ik terug, en vergezel thans in gedachte den aankomenden jongeling naar Java. Alleen dit, dat Van der Hoeven en hij daarvóór onafscheidelijk waren en, na het ontwassen der kinderschoenen, de geheele opleidingsperiode van Multatuli door deze David- en Jonathans verhouding beheerscht is. De vader heeft ongetwijfeld niet vermoed, toen hij op eene zijner reizen om de Zuid den achttienjarige medenam en te Batavia hem aan den ingang der ambtenaarsloopbaan plaatste, dat die stille loopbaan, betreden door den zoon, bestemd was het gerucht te maken dat naderhand uit haar opgestegen is. Waarschijnlijk vond hij bij nader inzien dat de handel te Amsterdam toen niet genoeg vooruitzigten opende, en wilde hij Eduard in de gelegenheid stellen zich elders en op andere wijs te onderscheiden. In 1838 bestond de Delftsche Akademie nog niet, en een radikaalGa naar eind5. als indisch ambtenaar was in dien tijd enkel te bekomen door in Indie-zelf zich op de studie der inlandsche talen toe te leggen. Dáárvoor echter was eene aanstelling bij het binnenlandsch bestuur noodig, liefst ver van de hoofdplaats; en voor Multatuli zou dergelijke benoeming eerst later volgen. Hij begon te Batavia, en debuteerde als kommies bij het departement van Financien: zuiver europeesch kantoorwerk in dienst van den Staat. Destijds werden er te Batavia, en er worden daar nog op dit oogenblik, kosthuizen ten behoeve der kleine beurzen van ongehuwden gevonden. Vaak is aan het hoofd daarvan eene europesche burgerdame van leeftijd geplaatst, weduwe van een ambtenaar, een industrieel, een zeevaarder. Twintig of meer jonge Hollanders met onaanzienlijke traktementen hebben ieder in zulk een huis eene eigen kamer, ieder een eigen inlandsche bediende. Het eerste ontbijt en de avond-maaltijd worden gebruikt en corps. Kommensalen welke op koopmanskantoren in de benedenstad werkzaam zijn en per as derwaarts gevoerd worden, nemen hun middagmaal mede in een spijsdrager. De anderen, verbonden aan de gouvernements-bureaux digter in de buurt, zooals het departement van Financien, krijgen het hunne uit het huis, gebragt door een bediende. Ik heb het voorregt gehad te Batavia een doorreizend hoofdinspekteur te ontmoeten die zijne indische carrierè begonnen was in hetzelfde jaar als Multatuli; evenals deze kommies bij het de- | |
[pagina 455]
| |
partement van Financien geweest was; en met hem in hetzelfde kommensalehuis gewoond had. Na zoo vele jaren sprak hij over Multatuli met vuur, zooals men in Nederland het over een akademievriend doet, uit het oog verloren maar niet geweken uit het hart. Hunne kamers grensden aan elkander, herinnerde hij zich, en in voorkomende gevallen bewezen zij elkander kleine diensten. In Nederlandsch-Indie zijn zulke losloopende jonge menschen wel eens verpligt, op oogenblikken dat hunne kleer- of hunne linnenkast niet te wel voorzien is, hunne opwachting te gaan maken bij een chef, of eene soirée bij een beschermer te gaan bijwonen. Goede raad zou dan duur zijn, indien niet de gelijkheid van leeftijd en van ligchaamsbouw, nadat de deur der ledige kast mismoedig digtgeworpen is, uitkomsten ontsloot. Meer dan eens leende de toekomstige hoofd-inspekteur van Multatuli een fijner overhemd, of Multatuli van den toekomstigen hoofd-inspekteur een beter gemaakten pantalon. Dit gemeen hebben van alle goederen, onder vrienden, viel in den smaak van den aanstaanden schrijver van Max Havelaar. Hij dweepte met zulke denkbeelden. Zoo er in dien tijd (het regeeringsorgaan de Javasche Courant was toen nog voor den Archipel het hoc est pro vobis omnibusGa naar eind6. en had het woord alléén); zoo er te Batavia partikuliere dagbladen bestaan hadden, of ambtenaren, gesteld dat de dagbladen er in hunne opkomst waren, vrijheid tot medewerken gevoeld hadden, dan geloof ik dat Multatuli al spoedig beproefd zou hebben aan die kopij lievende kolommen proeven van zijn proza of zijne poëzie kwijt te raken. Reeds in 1841 had hij heel wat in portefeuille. Maar ik ben niet overtuigd dat die eerstelingen terstond opgang zouden gemaakt hebben. Onder de tijdgenooten en jonge kennissen in de gouvernements-bureaux stond het vast dat Multatuli bekwamer was en meer algemeene denkbeelden had dan de meesten. Er waren er, toen en later, die voor het ontwerpen van bruiloftsdichten, van gelegenheidsopstellen, zijne hulp kwamen inroepen, zeggende: ‘Toe, Dekker, jij die zoo geestig, jij die zoo knap in de historie bent, jij die zulke dingen uit je mouw schudt’, en meer komplimenten van dien aard. Hetgeen hij echter voortbragt bezat, hoewel geen der anderen in | |
[pagina 456]
| |
staat was het zoo goed en zoo snel hem na te doen, nog niet die volkomenheid welke de détailkritiek, wanneer deze zich met het vergrootglas wapent en in naam van het gezond verstand of der koele berekening zich tot nacijferen zet, vitterij doet noemen en door onbevooroordeelden als vitterij verwerpen. De belanghebbenden waren dankbaar en voldaan, zoo men wil, doch bij nader inzien vonden zij het geleverde middelmatig. Hunne kleingeestige aanmerkingen hadden een schijn van grond. Bovendien droeg, van het beste wat hij tot daartoe geschreven of in schets gebragt had, niemand toen kennis. Hij was te eerzuchtig, en tegelijk nog niet zeker genoeg van zijne zaak, om gewone bureau-vrienden al dadelijk in het geheim zijner verborgenste gedachten te nemen. Jongelings droomen; losse bladen uit het dagboek van een Oud Man luidde de titel van een in 1843-1845 ontworpen verhaal, bestemd in beeld te brengen hoe grillig vaak in het leven de triviale uitkomst aftoontGa naar eind7. bij het poëtisch voornemen. Men steekt van wal met grootsche verwachtingen, koestert van zichzelf eene hooge meening, verbeeldt zich in de wieg gelegd te zijn voor het volbrengen van iets buitengewoons. Doch, niets gewoner dan het gewone einde. Is de jongeling een grijsaard geworden, dan zijn de idealen in platheden verkeerd. Uit den gedroomden blondgelokten held, die eene rol op het wereldtooneel vervullen zou, groeit een renteniertje in een theetuin aan de Vecht. Desinit in piscem mulier formosa superneGa naar eind8.. Het bovenlijf der schoone nimf met het edel gelaat en de blanke borst uit de golven, is gaan uitloopen in een gestoofden kabiljauwstaart. Men waande zich dichter en werd hengelaar. Vader Anton, Multatuli's verzonnen dagboekhouder, is een Hollandertje uit de tweede helft der 18de eeuw, voortgesukkeld naar de eerste helft der 19de. Op zijn zestigste jaar naar Nederland teruggekeerd, na in Indie zoogenaamd fortuin of carrière gemaakt te hebben, woont hij met eene oude nicht en een jongeren neef ergens buiten, op Beekhoven. De kinderen van den neef noemen hem grootvader, ofschoon hij maar hun oud-oom is en nooit eigen kroost of eene eigen vrouw gehad heeft. De vraag of hij op het land zal blijven wonen en, ter wille van de gelegenheid tot hengelen, de drukte van het woelig gezin verdragen, dan wel | |
[pagina 457]
| |
naar de stad trekken en zich eene of twee eigen bovenkamers huren, is hem voortaan eene levenskwestie. Hij is de speelbal van den kleinen Frits, die knorrig wordt en hem op de vingers tikt wanneer grootvader, bij het vertoonen der chinesche schimmen, met de uitgeknipte poppen onhandig omspringt. En diezelfde oude man, wiens bestaan opging in het overleggen van een stuivertje aan gene zijde der linieGa naar eind9., is geboren kort na Bonaparte, en heeft in zijne jonge jaren zich verbeeld een soortgelijk genie als Napoleon te zijn. Een man geworden zou hij een paar tronen omverwerpen, het juk van een paar onderdrukte volken breken, een nationaal bevrijder en weldoener worden, grootsche en nuttige hervormingen invoeren, nieuwe gelooven stichten op de puinhoopen van oude kerken, aan het hoofd eener herboren zamenleving komen, op zijne beurt eene kroon dragen. Tintelen deed hij van edelmoedigheid, van algemeene mensche-, van onbaatzuchtige eigenmin. Als een zegenend gesternte zou hij op-, als een zegenend gesternte ondergaan. Arme jongelingsdroomen! Het laatste woord is aan een rijk geworden Amsterdamsch broodbakker in een optrekje aan de vaart naast Beekhoven, van wiens goeden wil het afhangt of vader Anton ongestoord uit visschen zal kunnen gaan. Beklagelijker nog, het laatste woord is aan den kleinen Frits: ‘Nu, grootvader, dit is Alexander - dit zijn generaal - zóó - houdvast - als ik u nu aanstoot, moet de generaal zijn arm opligten en aan zijn knevels trekken - wacht, nog niet - dáár moet een boom staan - dáár - met den pink, grootvader - houd den generaal met dien vinger - en Alexander zóó - en als ik u nu aanstoot, grootvader, moet de boom schudden alsof 't hard waait - dat maakt natuurlijk - de generaal ligt den arm op - en Alexander schiet een geweer af - het paard moet schrikken van den slag en steigeren’... Multatuli zegt in eene noot:, Dit is geschreven in een oogenblik van bittere moedeloosheid; en al beweert de verzamelaar der Losse Bladen (hijzelf) dat het geen paskwilGa naar eind10. is op den ouden man, - ik Dekker, die den ouden man toch óók gekend heb, ik geloof dat het wel een paskwil is’. Natuurlijk moest de jonge auteur bij nader inzien het daarvoor houden. Had hij reeds op dat oogenblik, vlagen van mistroostig- | |
[pagina 458]
| |
heid of afmatting niet medegerekend, het lot van Vader Anton als zijn eigen onvermijdelijk voorland beschouwd, er zou van hem niets noemenswaardigs teregtgekomen zijn. En toen hij het verhaal voltooide telde hij reeds vijfentwintig, toen hij er die aanteekening bijschreef reeds eenendertig jaren! Zou hij eenmaal iets beteekenen, vond hij, dan behoorde hij zich te reppen. Het was tijd, meer dan tijd. Hoe gaarne men hem te Batavia lijden mogt; welken goeden dunk men van zijne bekwaamheden had; welke aanvallen men op zijne hulpvaardigheid deed, - dat er dit in hem stak, daarvan had geen der kameraden het voorgevoel. (Wordt vervolgd) Cd. B.H. |
|