Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886
(1993)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |
Nieder Ingelheim, 18 Juli 84
beste Van den Bosch! Alweer 't oude! Dat is: schuldbesef van myn kant en vriendelykheid (of méér dan dat!) aan den Uwen. Ge zegt in den brief aan Mimi dat tegenzin in schryven (van brieven alleen?) een eigenschap der mannen is, en dat de dames hierin | |
[pagina 187]
| |
anders zyn. Ik wist niet dat de afkeer van briefschryven 'n algemeene mannenkwaal was, en meende in dit opzicht 'n uitzondering te wezen, vooral ook omdat er by my byzondere aanleiding toe bestaat, ja: ‘byzonder’ van tweeerlei beteekenis. Ik heb te veel op m'n gemoed om te beginnen. Och, waart ge eens lang hier dan zoudt ge aan mn spreeken bemerken waarom ik zoo tegen schryven opzie. Maar de byzonderheid in nog strikter zin is de grief dat ik eenmaal vertrouwelyke brieven gedrukt heb moeten zien. ‘Meen of vrees je dan dat ik je geschryf zal laten drukken?’ vraagt ge... niet, hoop ik. Eerstens zou t zeldenGa naar eind28. de moeite waard zyn, tweedens is het te gek om los teloopen zoo-iets van U te denken. Maar... nooit weet men waar z'n brieven belanden, na vele jaren soms (zie de correspe van Bilderdyk met z'n 1o vrouw en Juffr. Luzac!)Ga naar eind1. en al ware men zeker van de oogenblikkelyke vernietiging na ontvangst, wie eens, als ik, de proef heeft gehad van 'n schelmachtige indiscretie zooals juffr. Kruseman jegens my beging, wordt schuw. Die indruk gaat er nooit uit.- Dank voor uw brief aan Mimi die alweer de blyken bevatte van uw trouwe en edelmoedige vriendschap. Zeker zal zyzelf antwoorden, maar daar ik weet dat ze zeker vandaag of morgen er niet toe komt, heb ik nu Uw brief van haar tafel genomen. Ze heeft het druk. We hadden logés en zullen weer logés krygen. De heer Haspels was hier, en tot m'n groot genoegen. Hy is een flink nobel mensch. Wanneer ge hem ontmoet, reik hem gerust de broederhand al zy 't dan dat hy nooit by de Orde werd aangenomen. Ook zyn broeder Dirk is een achtenswaardig man. (Dat is de Koning George uit Vorsenschool. Jacob H. die onlangs hier was speelde den v. Huisde. Dit ter orienteering). Na Haspels ontvingen wy bezoek van den hr Pool, koopman te Amsterdam, dien met Mimi's jongste zuster getrouwd is. Ze brachten hun twee kinderen mee. Den dag na hun komst werd het gezelschap vermeerderd door twee andere gasten, man en vrouw, zoogende ‘geestverwanten’. Neem dit woord ‘zoogenaamd’ niet op in neusoptrekkenden zin. Ze zyn inderdaad hartelyke goede menschen, waarlyk welmeenend wat ik niet altyd zeggen kan van veel anderen die... zich als gelykgezinden aan my opdringen. Beste menschen dus, en zie... ze verveelden my. Ver- | |
[pagina 188]
| |
velen in franschen zin. Ils m'ennuyaientGa naar eind2., vooral de vrouw. Dit was reeds lang 't geval en ik heb de fout begaan hun of hem of haar dit niet terstond te zeggen. In haar geschryf aan Mimi bleek me dat ze eigenwys, betweterig, aanmatigend, bemoeiziek was, en ik had haar ronduit moeten schryven of laten schryven dat ook ik al die eigenschappen bezat en ze dus niet kon dulden in 'n ander... (zoo als ik eens een jonge dame verzocht weg te blyven omdat ze nog pedanter was dan ik.) Uit lamheid, schipperzucht, tegenzin in laesie,Ga naar eind3. verzuimde ik ditmaal tempore utiliGa naar eind4. te waarschuwen. Tot m'n groot verdriet liet ik me door haar ongepasten toon en manieren zoo irriteeren dat ik me schuldig maakte aan zeer ruwe onbeleefdheid. Ge begrypt hoe me dit nu drukt. In den grond had ik volkomen gelyk, maar de vorm waarin m'n verstoordheid zich uitte was zóó dat ik 't ongelyk aan myn zy heb gebracht. 't Gewone gevolg van schipperen en knoeien! Had ik haar laten schryven: ‘bezoek me niet want ik kan je niet verdragen’ dan had Mimi dit wel zóó kunnen inkleeden dat ik aan de eer gebleven was. Dit is nu 't geval niet! Haar klacht over onheusche bejegening is volkomen gegrond. Haar goede beste man en zy hebben nu aan Mimi geschreven. Ze beklagen zich bitter. Om hun te doen begrypen wat me sedert lang reeds irriteerde, zou ik aan 't pleiten moeten gaan en haar 't zonderegister voorhouden van haar tacteloosheid. Hierin heb ik geen lust daar ik door 't noemen der dingen waarmee ze my gehinderd heeft op-nieuw aan 't uitvaren raken zou, d.i. de fout repeteeren die me nu zoo drukt, want nogeens: in den grond der zaak is m'n verstoordheid volkomen gewettigd. En 't spyt me zoo dat Pool en z'n vrouw er by waren, die me nu voor 'n ruwen en onbeleefden gastheer zullen houden.- Van zulke verdrietelykheidjes is 't leven vol. En er is in den stryd daarmee geen eer te behalen. Ze matten af zonder 't minste equivalent.- Uit Uw briefkaart zie ik dat Haspels aan m'n verzoek voldaan heeft. Over 't chapître Riecke en ‘taal’Ga naar eind5. zou ik vellen kunnen volschryven en dan eindigen met: ‘over die zaak zou veel te zeggen wezen.’ Ik ben nog altyd niet geslaagd in 't bekomen van 'n 2 Exempl. van die onooglyke boekjes. Hoe dat zit, begryp ik niet. Nog altyd maak ik er werk van. Ze moeten toch ergens | |
[pagina 189]
| |
wezen. Ik kan niet gelooven dat de akademische latinisten hun jalousie de métierGa naar eind6. zoover dryven dat ze Riecke's werken zouden hebben opgekocht en vernietigd. Wel haatten zy hem met volkomen (d.i. litterarischen) haat, 'n indruk die ik begryp omdat ik jegens hèn van gelyke gezindheid ben, op de beperking: ‘litterarisch’ na, want in zeer veel vakken is my de akademische schrift-geleerdheid 'n gruwel... (Koch's cholera-bakterieGa naar eind7., en Prof. (? de voorzitter en 1o toastgever by 't feestmaal ter eere van die wereldberoerende ontdekking) nu, de woede van dien beroemden Professor tegen de stomme leeken die nu gaan meenen dat Koch iets verricht heeft ter bestryding of uitroeiing van de cholera! Dat er in Riecke's boekjes onopengesneden bladen zyn, komt daarvan dat ik in der tyd zyn Exempl gebruikt had, en ik stelde het opensnydenGa naar eind9. van myn Exempl. uit tot het ingebonden wezen zou. Dit wachtte weer op andere dingen. Ik wou 'n tweede Exempl hebben voor ik 't uit m'n handen gaf. (Wat zyn die duitsche boeken ellendig ingenaaid!) Ge hadt Riecke moeten kennen. De taalkunde was hem 'n... priesterschap, te opmerkelyker omdat hy m.i. geen besef had van 't nauw verband tusschen de paralelGa naar eind10. loopende ontwikkeling van denkvermogen en uitdrukkingswys. Ik beweer dat taal, wèl bestudeerd en dus niet ‘akademisch’, even ryke bronnen voor anthropologische studien aanbiedt - ja, rykere - dan geologie. Ik heb 't groot genoegen gehad, Riecke daarop opmerkzaam te maken, en hy nam zich voor... van nieuws af te beginnen, d.h.Ga naar eind11. niet by z'n Keltisch te blyven staan. Maar, ach, hy was zeer oud. Na ons | |
[pagina 190]
| |
afscheid heb ik hem uit het oog verloren. Ik had maar al te wurmen om me staande te houden, en ik moet vreezen dat hy dood is. Maar nu verder, tevens ter opheldering van het vertraagd toezenden dier boekjes. (Zeker beroemd wysgeer zal wel eens gezegd hebben dat er voor alle dingen oorzaken bestaan.) Sedert lang was ik van plan m'n denkbeelden over taal en taalstudie eens zoo volledig mogelyk te uiten. (Een onderdeel trouwens slechts van algemeene wysbegeerte die uitgaat van de stelling: er is.) Dat plan wachtte telkens op wat anders (zegge: de uitvoering vàn dat plan. Als ik millionair was nam ik 'n paar sekretarissen om m'n slordigheden in orde te brengen, zooals 'n beeldhouwer leerlingen of ambachtslui heeft voor 't ruwe werk.) Nu, telkens was er belemmering. En dat zal wel zoo blyven, helaas! By 't verdriet dáárover erger ik me des te meer over de zoogene kleine incidenten die me van m'n weg brengen. ‘Maar dat zou ik me niet laten doen!’ zegt hier... byna iedereen. Wat iedereen ‘zou’ of niet ‘zou’ weet ik niet. Zie Idee 3.Ga naar eind12.- Om me al de werken over taal aanteschaffen die ik gaarne zou willen hebben, moest ik schatten bezitten. Alleen by Nyhoff zou ik duizenden willen besteden. Dat kan dus niet. GewoonlykGa naar eind13. onthoud ik me, ook van 't geringste, omdat ik weet dat er geen volhouden aan is. Toch bestelde ik dezer dagen 't zeer aangeprezen werk van Dr Franck privaat docent te Bonn, ‘Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche taal, onder toezicht van Dr P. J Cosyn, hoogleeraar te LeidenGa naar eind14..’ Slechts de 1e aflevering is verschenen. Het werk wordt zeer geroemd - natuurlyk, 'n professor ziet er op toe! - ik ben zoo vry 't naar te vinden. De privaatdocent Doctor Frank en de publiek hoogdocent Doctor Cosyn schynen al even veel afkeer te hebben van iets degelyks als de beroemde professor die zoo kwaad wordt als men z'n vrind Koch verdenkt van cholera-uitroeiing. Foei, zoo iets te veronderstellen van 'n ‘geleerde’!- Ik ben bezig iets te bedenken om 't water uit de put makkelyker boven te krygen, of liever 't ophalen zóó interichten dat de put gesloten blyft. Heel moeielyk komt me de zaak niet voor, maar dan is't te bevreemden dat men 't niet overal op putten toepast. Voor 'n pomp is de put te diep, men verliest dan de kou, daar 't | |
[pagina 191]
| |
water te hoog staan blyft. En 't bevriezen in den winter! En de eeuwige reparatie aan zuigers! Ik zal u even beschryven hoe ik 't maken wil. Thans wordt de emmer opgehaald aan 'n touw dat 20 meter lang is en door 'n lier om 'n wals wordt gewonden. Maar als de emmer boven is moet hy naar buiten worden getrokken, en dit geschiedt met één hand daar de andere de lier houden moet en zelfs terugdraaien omdat de richting van het korte touw van loodrecht in schuinsch verandert. Dat naar buiten halenGa naar eind15. van den emmer vordert veel handigheid. En altyd stoot men daarby aan den rand van de put, waardoor kalk - of misschien ander vuil - in 't water valt. Bovendien eischt die zeer primitieve methode een groote opening, waardoor ieder gelegenheid heeft het water te bederven. En ook zonder opzet, die groote opening laat stof door wat zich in den loop der jaren tot modder ansammeltGa naar eind16.. Ziehier nu wat ik maken wil. 't Komt me zeer eenvoudig voor. Geen wals maar 'n kamrad waarop 'n ketting past waardoor 't draaien van de twee emmers die ik er op hangen wil belet wordt. Op den tegenwoordigen wals verplaatst zich de emmer naar mate het touw meer keeren opgewonden is. Op 'n kamrad blyven ze in denzelfden loodlyn. Het gewicht van den dalenden emmer is n besparing van kracht, wel weinig maar toch iets. De gevulde emmer die boven aankomt wordt daar door 'n eenvoudig mekaniekje omgewenteld en stort z'n water binnen den putwand in 'n bak die doorGa naar eind17. 'n pyp 't water naar buiten voert. De emmers blyven dus binnen en de put kan gesloten worden. Ik laat nu eerst 'n klein modelletje in blik maken, om vóór ik 't kamrad de ketting en de emmers bestel, zeker te zyn van de maat, alles in verhouding tot den omtrek van de put. De emmers moeten vry langs elkaar gaan, en er moet ruimte zyn voor de wenteling. Als 't rad te groot is zouden ze den wand der put raken. Als't te klein is stoten ze tegen elkaar. En er moet plaats zyn voor den recipient van't gestorte water. Ik heb veel pleizier in zulke dingen maar vind het verdrietig dat men by zoo iets altyd ambachtslui noodig heeft. Zelf werkende kan men veel beter passen en meten en overdoen. Het precies opgeven van maat en vorm, voor men zoo-iets heeft zien werken, is moeielyk. Toch heb ik er pleizier in. Wat me doet vreezen me te vergissen, is dat ik zoo'n eenvoudige methode nog nergens gezien heb. Op den Ebernburg by Kreuznach (den burgt | |
[pagina 192]
| |
van Frans van SikkingenGa naar eind18.) is 'n put nog veel dieper dan de onze, en ook daar is de scheppery hoogst primitief. En de put is ook dáár, geheel open. Wie menschen kent, kan weten dat er van de 10 (van de 3?) altyd een is die er schik in heeft, straffeloos kwaad te doen. Het aantal landloopers die sedert 40 jaren (zoo lang reken ik dat het ding na de wederontdekking sedert de middeleeuwen bestaat) ...die sedert 40 jaren in de gelegenheid waren ouwe schoenen of dooie katten in die put te gooien is zeer groot. En kinderen! En bedienden! En dan de stof die er onschuldigerwyze inwaait. Als dit zaakje gereed is, en goed voldoet, zal ik grootschGa naar eind19. wezen. Eén oogenblik maar, o ja, want ik weet hoe de loop dan is. By m'n 2e of 3n bluf zal ik iemand ontmoeten die me vertelt dat-i zoo'n inrichting reeds 100 maal gezien heeft. Daarom haast ik me nu maar met m'n bluffen in dezen brief. Dan heb ik er al vast wàt van. (Heb ik je wel eens verteld hoe gek ik ben afgekomen van m'n uitlegging van 't grafschrift van Lemaire?Ga naar eind20. Met 'n magnifieke scherpzinnigheid (hm!) helderde ik de fout op die - volgens velen, en o.a. Bakhuyzen van den Brink - dat grafschrift tot onzin maakte. Ik zei: hoe er staan moest, en legde uit hoe de fout ontstaan was. Prachtig! En dat alles, die put, doctor Franck, de eigenwyze logée die ik onheusch bejegende, m'n preoccupatie over dat alles en veel meer nog- Och, 't zyn allemaal maar pretexten om me afteleiden van m'n hoofdverdriet: de publieke zaak! De toestand van ons landje is veel treuriger dan de Hollanders die zich altyd laten blinddoeken door byzaken (duitenplatery) blyken te beseffen. De inmenging van Engeland is... le commencement de la finGa naar eind21., ik verzeker het U! En... hierby 'n pendant van m'n echec in de geschiedenis van dat grafschrift. Dat wil zeggen: gelykhebbery met hindernissen! Leg s.v.p. eens voor U den Havelaar (uitgaaf 1875 blz. 3?? | |
[pagina 193]
| |
Daar vindt ge een noot waarin ik spreek over Atjeh, onder 't opschrift: ‘Onafhankelyke Rykjes in den Noordhoek’. De woorden-aanduidende letters in die noot bevatten de voorspelling (let wel: in '75!) dat de bemoeienis van Engeland 'n onmisbaar gevolg zal zyn van dien zotten oorlog! Maar... (nu volgt het Lemairesche!) den juisten tekst van die woorden ben ik kwyt! Is dit niet jammer? Of zou 't toch alweer niet baten als ik er op wees? Myn waarschuwing tegen den oorlog vóór ze verklaard was en toen men in Holland ter nauwernood - of in't geheel niet, - wist dat er 'n Atjeh bestond, is immers ook in den modder gevallen en gesmoord! Wat die letters aangaat, van 'n paar kan ik de beteekenis opgeven, genoeg om te doen zien dat ik de waarheid zeg omtrent de beteekenis van 't geheel. Er komen in voor: ... z.t.m.d.k.v.s.t.g.h.d.z... en ... d.n.j.z.o. dat is: zullen twisten met de kooplieden van Singapore ten gevolge hebben die zich... & ... die naar Java zullen overslaan. Is't niet verdrietig voor me? De wyze waarop men in Holland met de indische zaken omgaat, is onbeschryfelyk slecht. Men schynt het belang daarvan niet in te zien. En dat wawelt in den Haag over suiker belasting, over 'n leeninkje van 60 mm.Ga naar eind22. ('n Kleinigheid by wat ons die Atjeh oorlog kost. Het bedrag daarvan begint reeds by honderd-millioenen te tellen!) en men benoemt ministers die... zoo byzonder knap waren in registratie! Straks zal men iemand eerste tenor proklameeren omdat hy zoo uitmuntte als lampenjongen!- Och, ik ben verdrietig, en zoodra ik wat anders behandel dan dàt, schiet m'n gemoed uit z'n rol. Ik doe me geweld aan om de smart te verslikken die 'n gevolg is van voortdurende miskenning. Niet uit egoismus, niet uit eer- of heerschzucht. Waarachtig niet. Ik ril als ik denk aan de publiekerigheid waaraan 'n triomf blootstelt. Ik weet niet of MordechaiGa naar eind23. op z'n wit paard met den koningsmantel er ook zoo over dacht, maar my komt zoo'n tournée door de stad benauwend en misselykmakend voor. Maar... als men naar my | |
[pagina 194]
| |
had willen luisteren zou de toestand niet zoo desperaat wezen als ze nu werkelyk is. Myn voorspelling: ‘van Atjeh begint de nederlaag!’ komt letterlyk uit. Ziet men dit nog niet in? 't Wordt tyd, dunkt me. En waar zyn nu de dozynen ministers en G. Generaals die den boel zoo jammerlyk verknoeiden? Waar ze zyn? Wèl, op hun buitenplaatsen! En hun namen staan op de pensioensstaat! En de Kamerleden die dapper hebben meegeholpen om zoo'n toestand voorttebrengen en te bestendigen? En de V∴ M∴Ga naar eind24. Als ooit een streven waardig was gesteund te worden door de Broederschap, waarlyk dan was 't het myne! en wat deden ze? Néant!Ga naar eind25. Ze lieten, en laten, my over aan Droogstoppels, Slymeringen, Kappellui, aan alles wat opschrikt als men te midden van zooveel bederf 'n waar woord doet hooren. Och beste van den Bosch, ik ben verdrietig! Vergeef het my. Om niet verder toetegeven in die stemming sluit ik maar. Ik zal trachten aan m'n put te denken. Ja, en aan de muggengordyn die ik om Wouters bedje wil hangen. Leve de practyk! Hy - Wou - noemt u altyd: ‘die heer die zoo prettig vriendelyk lachen kan’ Dat's juist! Ik wou dat ik 1/10 van uw beminnelykheid had. Ik gaf er m'n heelen put voor. Dag beste kerel. Groet uw zoon. Och, ook over hem, en over meer had ik U te schryven, maar - nu basta! Hartelyk gegroet van Uw vriend Dek |
|