Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883
(1991)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 710]
| |
den Haag, 16 Augustus 1883 Hooggeachte Heer, Vriend, Ik had mijzelve gevleid het voorrecht te zullen hebben UEd. persoonlijk dezen zomer te komen bedanken voor den hartelijken brief, die mij den 24 Juni uw antwoord op de toezending mijner brochure overgebracht heeft. Doch toen ik voor eenige dagen laatst Rome verliet, was ik verplicht onmiddellijk door te reizen; wellicht vind ik echter binnen kort eene andere gelegenheid bij mijne terugreis, zoo die niet over Parijs bepaald wordt. Ik had U willen zeggen dat geen oordeel over mijn geschrift mij zoozeer vereerd en verblijd heeft dan het Uwe. Gij weet wat overtuigingsplicht is en Uw kemels velGa naar eind1. toont dat Gij dien ook volbracht hebt. Voor mij blijft Uw figuur het symbool van politieke integriteit een hartverheffend voorbeeld, dat ik steeds met eerbied blijf aanstaren en mag ik 't U vertrouwlijk zeggen, van verre wil navolgen. UEd. heeft dit begrepen en mij Uwe aanmoediging geschonken: de roem dezer wereld gaat voorbij, de vreugde is een dwaling vol wroeging doorgaans, maar de strijd voor Waarheid en Recht is alleen het echte hart waardig. Ik begrijp dat de strijd der Katholieken tegen de valsche machten dezer Eeuw Uw nobel hart aantrekt en dat Gij U nader voelt tot hen dan tot een der religieuse of politieke sekten, die ons vaderland vervalschen en bederven. En waarlijk, voor zoover de waarheid den menschelijken geest kenmerken kan bieden, vereenigt die de Kath. leer; overal en in alle eeuwen is zij eén, zij transigeertGa naar eind2. niet, zij is van haar triomf gewis, haar macht ligt in het sacrificieGa naar eind3., de zelfverloochening, de verachting van al wat voorbij gaat; aan haar behooren de Heiligen, de Genien wier aandenken zij alleen kan bewaren, vereeren, en die zij alleen volkomen bevrediging voor hart en geest, zoover die hier beneden mogelijk is, heeft kunnen schenken. Gij moet die kerk lief hebben, ik ben daar zeker van - maar mag ik rond, eerbiedig tot U spreken: ik zou zeggen: non plus sapere quam sapere oportet, sed sapere ad sapientiamGa naar eind4.. Men kan van God niet het tegenstrijdige verlangen: een eindig menschelijk verstand in staat het oneindige te begrijpen; een sterfelijk oog bekwaam den vollen, godlijken glans der waarheid reeds hier beneden te verdragen; een vleeschlijk hart voor geen teleurstelling vatbaar. Maar wat den eindigen menschen noodig en nuttig | |
[pagina 711]
| |
te weten was, is geopenbaard, zoo leert de kerk, en wie zich daarmeê tevreden stelt, kan op zijn sterfbed, gelijk VeuillotGa naar eind5., le Christ mon orgueilGa naar eind6. noemen. Men heeft U wel eens met Veuillot vergeleken en ik doe het ook gaarne: zijn laatste jaren, sints hij volkomen met de wereld gebroken had waren vol bovennatuurlijke vrede. Met Rouffaer heb ik veel geredeneerd over een paralel tusschen U en den edelsten strijder voor de Cath. kerk. R.Ga naar eind7. is een heldere geest en een edel hart, hij moest in Rome blijven, nu wil hij tot voltooïng zijner opvoeding de academie van Delft bezoeken! Uw oordeel over mijn geschrift is zeer juist; maar praktisch kan men alleen vorderen wat mogelijk is, en alles wat in den tijd geboren is, kan ook zoo weer vergaan; wij leven nu in eene sociale transformatie, waarvan niemand den uitkomst voorziet. Het is reeds veel wanneer men de rechte beginselen redt. Hoe ware Uwe oplossing geweest? Ik zou er grooten prijs opstellen die te kennen. Uw blik is scherp en verreikend, en bij een tweede, verbeterde, meer beschaafde editie of wel bij een omwerking zou ik mijn oordeel gaarne naar het Uwe verbeteren. Mag ik U daarom verzoeken? Tevens ben ik ook zeer verlangend te vernemen, wat Uwe ‘preoccupatie’, mij en den inhoud mijner Brochure betreffende, wel zou kunnen wezen. Vergeefs verdiep ik mij in gissingen: ik weet dat Uwe hoop op het jonger geslacht van Neerland gevestigd is, wellicht hebt Gij mij eenige wenken voorbehouden. Ik behoef u niet te zeggen dat ik die in het diepst mijns harten bewaren zou. Het verblijdt mij zeer dat UEd. en Echtgenoote veel geluk hebben in Uw pleegkind. Ik hoop dat de zonstralen ‘den schildpad’ nog eens naar buiten zullen lokken en zijn oude vrienden, bewonderaars nog iets van hem te zien zullen krijgen. De afzondering, na eene levenservaring als de Uwe was, heeft wellicht nog een laatste woord gerijpt, dat U ons niet onthouden mogt. U mag alleen de eeuwigheid ruste geven. Soms vraag ik mijzelf af of Rome niet ook Uw later vaderland moest wezen, Uw figuur past daar tusschen zooveel grootheid van denken en lijden, en 't heerlijk klimaat zou U aan Insulinde doen denken. Ik leef in het Coliseum en op den Pincio en zou mij moeilijk weer in Holland | |
[pagina 712]
| |
kunnen wennen. De eerste wiens naam ik in een blad hier aantrof was ‘Duymaer van Twist’, als Eerevoorzitter eener Maatschappij tot bevordering van deugd en welstand onder de arbeidende klasse - En wat later een rekwest van generaals en professoren aan Z.M. tot doorzetting van de vernietiging van het Souvereiniteits-Recht van den Sultan van AtchinGa naar eind8. - En eene oproeping in den Lutherschen tempel van DS Domela Nieuwenhuis - Te midden van zooveel lafheid en bedrog, begrijpt men dat zelfs een man als Gij mismoedig werdt. Maar van Uw kant: vergeld zooveel ondank niet dan met edelmoedige Vergiffenis: de eenige erkenning Uwer waardig is Hierboven, en de jongeren waarderen U steeds inniger, naarmate den tijd uw voorzeggingen kroont. Ik zou ook gaarne meer schrijven, maar wellicht was ik reeds te onbescheiden. Vergeve Uwe welwillendheid mij, en gelieve zij te ontvangen met mijne respectueuze groeten aan Mevrouw Douwes Dekker, voor u zelve, Hooggeachte Heer, de verzekering mijner innige vriendschap en dankbaarheid. A. van Daehne |
|