Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883
(1991)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdDe Dageraad en Multatuli.Onlangs verscheen als vlugschrift bij den Boekh. Allert de Lange te Amsterdam ‘Een woord over Multatuli’ door Dr. H.C. Muller; een voordracht, gehouden in een bijeenkomst van ‘De Dageraad’ te Amsterdam en aan deze vereeniging ‘opgedragen’. Aanvankelijk was het mijn voornemen sommige van des schrijvers beweringen te bestrijden; doch bij nadere overweging vond ik dit minder raadzaam. Ik vroeg mijzelven af, is er onder hen, die de zaak van den vooruitgang dienen, nog niet genoeg strijd in eigen boezem? Tot mijn leedwezen moest ik die vraag bevestigend beantwoorden. Zeker, 't is een gemakkelijke taak om geestverwanten te grieven; om vrienden, wier zwakke zijde men van nabij heeft leeren kennen, daarin aan te tasten en te verslaan. | |
[pagina 541]
| |
Doch is het niet meer vereerend, het veel grooter kamp der vijanden te verkennen, en op hen onze pijlen te richten? Mijns inziens moesten de voorstanders van den vooruitgang wat minder elkander, en wat meer de groote confessioneele partijen bestrijden; het eerste overlatende aan de laatsten. Het is in deze stemming, dat ik iets in 't midden wensch te brengen over de verhouding van ‘De Dageraad’ tot de werken van Multatuli. Dr. Muller prijst de lezing van Multatuli's werken zonder eenig voorbehoud aan. Meer nog: hij wil, dat wij het karakter en de denkbeelden van dien genialen schrijver zullen liefhebben’ enz. en zegt dit alles in bewoordingen, die sterk rieken naar de oude leer van gelooven op gezag; een gelooven, waaraan wij ons ontwassen plegen te achten en waarop Multatuli in geen geval gesteld is (Idee 52). En eindelijk doet hij dit ten overstaan van de voorstanders der vrije gedachte, in een bijeenkomst belegd door de vereeniging ‘De Dageraad’. Dit vind ik op zijn zachtst genomen, onvoorzichtig. En 't is in 't belang van de zaak der vrije gedachte, dat ik het waag dit oordeel alhier toe lichten en te wijzen op een gevaar, dat voor de vereeniging betreurenswaardige gevolgen zou kunnen hebben. Gaarne doe ik hulde aan de verdiensten van Multatuli op verschillend gebied, en aan de edelmoedige opwelling van dr. Muller om aan die verdiensten recht te laten wedervaren. Doch de zaak der vrije gedachte en die van Multatuli, hoeveel de laatste ook voor de eerste moge hebben gedaan, loopen op menig punt zoover uiteen, dat iemand zeer goed een voorstander van de eene en een tegenstander van de andere kan zijn. Verbeeld u, dat ik op het punt stond mij aan te sluiten bij uw vereeniging, dan zou de mogelijkheid bestaan, dat het aanprijzen van Multatuli's denkbeelden mij daarvan deed terugdeinzen. (....) Men kent de wijze waarop M. gemeend heeft verschillende personen, meest staatslieden, te beoordeelen; zie bijv. zijn uitvallen tegen Thorbecke. Men behoeft niet onvoorwaardelijk met Thorbecke te dwepen, om die uitvallen hoogst onrechtvaardig te vinden. Hier kunnen wij ze onbesproken, althans onbeoordeeld laten. Doch ik veroorloof mij slechts twee vragen: 1e. Is ‘De Dageraad’ een staatkundige vereeniging geworden of wenscht men dit van haar te maken? | |
[pagina 542]
| |
2e. Zoo ja, heeft zij dan nu reeds partij gekozen tegen 't vertegenwoordigend regeeringsstelsel in 't algemeen, tegen de nederlandsche staatsinrichting in 't bijzonder, en vóór 't absolutisme? Tegen Thorbecke en vóór Multatuli? Dit is niet te gelooven. Toch zal men uit het bovenstaande wel voldoende kunnen begrijpen, hoe het komt, dat sommigen ernstige bezwaren kunnen hebben tegen het vereenzelvigen van de zaak der vrije gedachte met die van Multatuli. Had de heer dr. Muller er zich toe bepaald, Multatuli's verdiensten op 't gebied der vrije gedachte in 't licht te stellen en hem deswege de vereischte hulde te brengen; had hij de lezing en overdenking van Multatuli's werken van dat standpunt aanbevolen, - met terzijdestelling van al het andere, dat in die werken voorkomt, zijn voordracht ware in ‘De Dageraad’ op haar plaats geweest. Thans loopt hij groot gevaar schade te doen aan de zaak, die hij wil dienen. Amsterdam. P. Westra |
|