Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883
(1991)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdDe Multatuli-beweging.Indien men het bespreken, het met warmte bediscuteeren eener zaak in bijna alle groote bladen en in vele maatschappelijke kringen een beweging mag noemen, dan bestaat er op dit oogenblik in Nederland een Multatuli-beweging. Wie of wat Multatuli is behoeven wij onzen lezers niet te herinneren. Wanneer wij spreken van Multatuli, denken wij terstond aan een merkwaardig boek, hetwelk bladzijden bevat, die, ondanks alle paradoxen, ondanks alle onjuiste en scheeve voorstellingen, waarvan bijna geen enkele vrij blijft, zullen gelezen worden, zoolang er een nederlandsche letterkunde bestaat; dan denken wij aan enkele fraaie en stoute verzen, wier zonderlinge vorm en krachtige wiekslag, al blijven beide niet vrij van gezochtheid, toch een eigenaardige aantrekkingskracht uitoefenen op den geest der meesten onzer en verbazing wekken door hun oorspronkelijkheid en frischheid. Maar zeker op de allereerste en voornaamste plaats denken wij aan een misbruikt talent, aan een verbazende mate werkkracht en bezieling, die niet alleen is verloren gegaan, maar die bijna aanhoudend werd aangewend in dienst van het kwaad, in dienst van de zonde. En ook, helaas, denken wij aan de treurige individueele verschijning van Douwes Dekker, die weldra alle betoovering, welke Multatuli als karakter op ons mocht hebben uitgeoefend, komt verstoren. Bij dezen dichter, die den adel zijner natuur en zijne roeping telkens verloochent, bij dezen cynischen spotter en strijder voor het kwade, die zich zelven onder den mantel van een wijsgeer zoekt te verbergen en een martelaar wil schijnen der gerechtig- | |
[pagina 152]
| |
heid, is de persoon geheel en al onafscheidelijk van zijn werken. Men maakt er zijn bestrijders een grief van, dat zij zijn individueele gebreken op de kaak stellen, dat zij sommige zijner handelingen, die een droevig licht werpen op zijn persoonlijkheid en alle illusie benemen bij de lezing van het weinig waarlijk schoone, dat hij heeft voortgebracht, mede in het debat brengen. Men noemt dit liefdeloos en onedel. Als het een ander gold, zou misschien de opmerking juist zijn: voor Multatuli echter niet. Van zijn eerste optreden al heeft hij door zijn eigen persoonlijkheid of wat hij daarvoor trachtte uit te geven, door zijn eigen lotgevallen, door hem geheel valsch voorgesteld en beschreven, pathos zoeken op te wekken, zoowel voor de zaak, die hij verdedigde als voor zijn eigen persoon. Steeds heeft hij geposeerd voor hetzelfde publiek, dat hij voorgaf met zóó diepe innigheid te verachten. Er is thans sprake dien man een nationale hulde aan te bieden, bestaande in - een kapitaal. De beweging gaat uit van een aantal personen, onder welke letterkundigen, kunstenaars, tooneelisten; leeraren bij ons hooger en middelbaar onderwijs en enkele anderen, die zich voornamelijk door het verdedigen van radicale stellingen, als strijders der vrije gedachte deden kennen. Nederland, heet het in een circulaire van hen uitgegaan, toonde zich jegens Multatuli tot dusver ondankbaar; dat moest anders worden. Men wil, ja, den dichter vieren, maar blijkens dezelfde circulaire, welke vóór een paar weken algemeen verspreid werd, meer nog den man, die op een wijze, gelijk niemand vóór hem, de belangen had bepleit van Neerlands koloniën aan den evenaar, wiens ijselijke voorspellingen meer en meer de vervulling te gemoet gaan, omdat men niet naar zijn stem wilde luisteren, omdat men hem miskend en verguisd heeft, alleen wijl hij waarheid sprak. Maar boven alles moet de hulde gelden ‘den voorstander van geestesvrijheid’ den man, ‘die vooroordeel en bekrompenheid’ heeft bestreden, waar hij die ontmoette en die ‘bezieling en nieuw leven heeft gezaaid door zijn Ideeën.’ Deze driedubbele verdiensten wil men in Multatuli verheerlijkt zien; terwijl toon en inhoud der circulaire voldoende bewijzen, dat de hulde nog meer geldt den schrijver der Ideeën, den voorvechter van het atheïsme, dan den dichter en letterkundige, de eenige qualiteiten, welke volgens onze overtuiging, ooit aan | |
[pagina 153]
| |
Douwes Dekker eenige aanspraak op hulde verschaft hebben. Laten wij echter met blijdschap erkennen, dat krachtige protesten niet zijn uitgebleven, protesten, die des te meer indruk maken, wijl zij komen van een zijde, bij welke ‘anti-clericalisme’ en wat daar verder gewoonlijk meê samengaat, in den regel als verdienste wordt aangerekend. (....) Wat Multatuli voor den Javaan verricht heeft, bepaalt zich bij nader inzien tot zeer weinig; hij heeft, zegt men, de aandacht op rotte en onzedelijke toestanden in Indië gevestigd. Daarbij echter wordt over het hoofd gezien, dat hij, generaliseerende van een zeer klein gebied, dat zich altijd in geheel exceptioneelen toestand bevonden heeft en nog bevindt, om volstrekt valsche voorstellingen omtrent Indië in Nederland bekend te maken. Zijn critiek, hoe boeiend ook door den vlijmenden en sarcastischen vorm, was ten eenenmale valsch. En verder dan die valsche critiek is Douwes Dekker nooit gegaan. Ook wanneer hij in de gelegenheid verkeerde, om zelf de hand aan de ploeg te slaan en de toestanden te verbeteren, die door hem als zoo vreeslijk geschilderd werden, heeft hij dat immer geweigerd. Na eenige maanden in de armoedige en zeer achterlijke afdeeling Lebak werkzaam te zijn geweest en zich als ambtenaar volkomen onbruikbaar getoond te hebben, weigerde hij een verplaatsing, maar vertrok uit Indië en misbruikte zijn talent tot het schrijven van een geniaal doch tevens onwaar boek, dat, volgens het bekende woord, ‘een rilling joeg over geheel Nederland.’ (....) Gewis, zoo iemand in Nederland, dan zeker draagt Douwes Dekker een vreeselijke verantwoordelijkheid tegenover het jongere geslacht. Zijn Ideeën zijn het gevaarlijkste, het slechtste boek, dat jeugdige personen en half-ontwikkelden kan worden in handen gegeven. Van het treurig ongeloof, van de materialistische en cynieke wereldopvatting, die wij helaas bij velen onder het jongere Nederland aantreffen, draagt Multatuli de schuld. Zijn spot met al wat deugd heet, godsdienst, eerbaarheid en maatschappelijke beginselen, hebben geest en hart van velen voor altijd vergiftigd. Multatuli behoort onder diegenen, welke in de laatste jaren onder ons volk het meest kwaad hebben gesticht. Is die man arm, is die man ongelukkig, men helpe hem, ondanks zijn verkeerdheden, ondanks het kwade door hem aangericht. De | |
[pagina 154]
| |
christelijke liefde wil niemand uitgesloten zien van hare offervaardigheid. Maar dan ook noeme men de zaak bij haar naam; het heete dan een onverdiende aalmoes, en men erkenne, dat honderden daarop meer aanspraak konden doen gelden dan Multatuli. Een hulde aan Multatuli ware een slag in het gezicht der duizenden, die hij moedwillig in hun heiligste gevoelens beleedigd en gegriefd heeft, die hulde een nationale hulde te noemen, ware een leugen en een smaad voor ons volk. |
|