Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883
(1991)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
Nog eens Multatuli.In het Handelsblad van heden (Zondag 2 April) komt een aanval op Multatuli voor, naar aanleiding eener door mij mede onderteekende circulaire. Het zij mij daarom vergund, dien geheelen aanval te beantwoorden. Met den toestand in Bantam is het Ned. volk bekend geworden door de Max Havelaar. Tevens blijkt uit dat werk, hoe Multatuli het slachtoffer is geworden van den onhoudbaren toestand aldaar. Een geliefkoosde vorm om dit tegen te spreken, schijnt al spoedig geweest te zijn: de ‘Max Havelaar is een roman.’ Dat we hier echter met feiten hebben te doen, is gebleken uit verschillende mededeelingen van Multatuli, vooral in de Minnebrieven en de latere uitgaven van de Max Havelaar. Onder die bewijsstukken komen verklaringen voor van personen, die in de zaak waren betrokken, en de groote waarde van zulke stukken zal wel door niemand worden betwijfeld. Nog onlangs schreef mr. Bergsma, die van Mei 1862 tot Maart 1866 controleur in de residentie Bantam was: ‘In de eerste plaats wensch ik te constateeren, dat het wanbestuur en de knevelarijen van Inlandsche hoofden, toen de heer Douwes Dekker in 1856 den regent van Lebak in staat van beschuldiging wilde doen stellen, inderdaad schromelijk erg waren, enz.’ (Zie De Amsterdammer van 26 Febr.) Met zulke gegevens voor ons, is het niet moeielijk om te beslissen of er onrecht is geschied aan de bevolking van Lebak en aan Douwes Dekker. En wie geneigd is het op te nemen voor de personen, die boven Multatuli waren gesteld, stuiten op het bezwaar, dat men niet heeft bewezen, dat Multatuli ongelijk had. In dezen toestand scheen uwe redactie te verkeeren, toen ze voor het eerst de oproeping tot een huldeblijk aan Multatuli bestreed. Dit blijkt uit de slot-alinea van die bestrijding. Ik begrijp wel, dat deze korte herinneringen noch de redactie van het Handelsblad, noch iemand anders, die met haar een felle bestrijding van Multatuli bij deze gelegenheid noodig acht, zullen overtuigen. Maar ik wil als mede-onderteekenaar der oproeping verre van mij werpen elk verwijt, alsof het een daad van roekeloosheid zou zijn, om in Multatuli het slachtoffer te zien van | |
[pagina 147]
| |
hoogst verkeerde toestanden en van den weerzin bij anderen om daarin verbetering te brengen. Dit is de innige overtuiging niet alleen van mij, maar van zeer velen in den lande. Dat Multatuli begreep, hoezeer de uiterste voorzichtigheid noodig was, blijkt ten duidelijkste uit de Max Havelaar, wordt zeer beslist door hem uitgesproken. Dit alles behoeft men slechts te herlezen om te zien, hoe geheel zonder bewijskracht het verwijt of het voorwendsel is, dat door mr. Bergsma wordt aangehaald uit de Max Havelaar. Dezelfde schrijver stelt het voor, alsof Multatuli, toen hij zijn loopbaan te Lebak zag sluiten, een nieuweling was in Indië. Maar hij had hier een reeks van jaren doorgebracht en kende juist onderscheiden deelen van Indië zeer goed, Sumatra niet te vergeten. Mr. Bergsma maakt er Multatuli een verwijt van, dat hij zijn ontslag in Lebak bezegelde met een daad van zelfopoffering. Hij is niet de eerste, die daaraan zoekt te tornen, maar bij deze gelegenheid wensch ik daartegen te protesteeren. Men spreekt van karaktervorming, van idealen, van opvoeding der jeugd. En nu is zeker niets, dat verderfelijker is voor de jeugd, dat demoraliseerender werkt op geheel het volk, dan het verkleinen der toch reeds zoo zeldzame daden van zelfopoffering. Uwe redactie begaat diezelfde fout. U rekent het M. als een verdienste aan, dat hij er toe bijgedragen heeft om ons belang te doen stellen in de Javanen. En daar voegt u aan toe: ‘Doch vergeten we niet, dat lang vóor hem van den Hoëvell en anderen reeds hebben geijverd tegen kultuur- en heerendiensten.’ Op de prioriteit van dezen aandrang is door Multatuli nooit aanspraak gemaakt. Hij heeft steeds betoogd, dat de ‘stelsels’ en de wetten van Indië zoo slecht niet waren, als men ze maar goed toepaste. Op grond of naar aanleiding van een werk van den heer Robidé v.d. Aa wordt gezegd, dat we in Bantam te doen hebben of hadden met een uitzondering. Dat echter de kwaal, waardoor M. het slachtoffer werd van zijn plichtsbetrachting, van algemeenen aard is, blijkt uit hetgeen later is wedervaren aan den voortreffelijken Stieltjes, uit de feiten van Brata Yoeda en eenige andere geschriften, vooral uit het werkje van den heer Post over den waterstaat in Ned. Indië. Dit geheele boek is een aaneenschakeling van feiten, die doen zien, hoe slecht er in Indië wordt beheerd. | |
[pagina 148]
| |
Dat Multatuli vroeger geld zou ontvangen hebben van Duymaer van Twist, is een der vele verhalen, die de ronde doen. Dat is echter niet het geval geweest. Nu evenwel heeft uwe redactie in een brief gelezen: ‘De heer Douwes Dekker, die in het publiek van den heer Duymaer van Twist kwaad spreekt, ontvangt toch van hem een belangrijke gift in geld.’ Dat zou dan moeten zijn bij gelegenheid van het huldeblijk aan Multatuli. Indien dat werkelijk waar blijkt te zijn, zal het feit zeker niet onopgemerkt blijven. Dat de briefschrijver wat M. aan het adres van den heer Duymaer van Twist richt kwaadspreken noemt, is zeker een minder gewoon gebruik van dit woord. Wat uw briefschrijver vermeldt omtrent het aanbieden van een betrekking aan Multatuli, is niet in allen deele juist. De heer van der Hucht heeft den brief van Rochussen niet ‘doorgezonden’ aan zijn neef Douwes Dekker, maar hij heeft een aanbieding mondeling gedaan ten huize van den heer van Lennep alhier. Daarbij heeft de heer van der Hucht niet de betrekking genoemd, maar gesproken van een ‘eervolle, onafhankelijke een winstgevende betrekking in de West.’ Op welke wijze die aanbieding is toegelicht, en op welke wijze zij is afgeslagen, doet minder ter zake. Maar er was toen weer een flauwe kans, dat aan Max Havelaar recht zou geschieden en hiertoe was het zeker wenschelijk, dat de hoofdpersoon niet eerst van het tooneel verdween. Uwe redactie schijnt het vreemd of onbetamelijk te vinden, dat M. die aanbieding afsloeg. Mij komt dat zeer begrijpelijk voor, en ik hoop dat velen er evenzoo zullen over denken. In elk geval ligt in de weigering een zelfverloochening, die iedereen moest weerhouden er aanmerking op te maken. U schijnt te meenen, dat Multatuli te ‘Wiesbaden’ een onbezorgd leven leidde, terwijl zijn vrouw en kinderen gebrek leden. De waarheid is, dat hij zelf toen veel armoede heeft geleden en het weinige wat hij toen verdiende van Amsterdam uit rechtstreeks naar zijn vrouw en kinderen in Italië liet zenden; daarbij werd zelfs gevoegd wat hij vooruit betaald kreeg op later te leveren arbeid. Om de waarheid te zeggen, komt het mij voor, dat deze en al dergelijke zaken zeer weinig geschikte onderwerpen zijn voor een openlijke bespreking. Maar Multatuli is nu vogelvrij ver- | |
[pagina 149]
| |
klaard door u en daarom kan het zijn nut hebben, op te komen tegen onjuiste voorstellingen. Hebzuchtig is M. nooit geweest en zal hij ook wel nooit worden. Het is wel bevreemdend, dat u zelfs dit niet heeft kunnen inzien. Ook omtrent het huwelijksleven van Multatuli wordt door u gesproken op een wijze, die zeker in elk ander geval ook door u zou worden afgekeurd. U zegt wel, dat Multatuli in zijn ideën op walgingwekkende wijze heeft gesproken over ‘het slechte voorbeeld, dat hij gegeven heeft.’ Dit nu heeft Multatuli niet gedaan, maar u vat soms zijn snerpende ironie voor gewonen ernst op. Dat hij den omgang van man en vrouw ‘op onkiesche, onedele’ wijze opvat, zooals u meent, mag ik veilig ontkennen. Op edelen toon wordt over die verhouding gesproken in No. 183 der Ideën. Verder heeft hij te velde getrokken tegen het huwen zonder liefde. Dit is geschied met scherpe soms ruwe woorden, doch men moet daarbij op hoofdzaken letten. En dan ‘het slechte voorbeeld’ van M. Het komt mij voor, dat er zeer weinigen zijn, die op dit punt een gegrond oordeel kunnen uitspreken. Roomsch-Katholieken en rechtzinnige Protestanten laat ik er natuurlijk buiten, zoowel hierboven als hier. Wat weet nu de Nederlandsche natie van het slechte voorbeeld van Multatuli? In de eerste plaats dat hij gescheiden is geraakt van zijn vrouw. Zoo iets nu is meer gebeurd. Bij zulk een geval is de een terstond gereed om te zeggen: dat is per se de schuld van den man. Een tweede zegt even beslist: neen, als dat gebeurt is, is het de schuld der vrouw. Maar velen zijn overtuigd, dat men, om zulk een geval te beoordeelen, zeer goed de personen en de omstandigheden moet kennen en dat een feitelijke ontbinding van 't huwelijk zelfs kan vóorkomen zonder dat dit de schuld is van man of vrouw. Deze overtuiging is ook de mijne. Nu ben ik wel op de hoogte met de omstandigheden en meen zelfs juiste voorstellingen gevormd te hebben van M. en zijn overleden echtgenoote. Bladzijden zou ik vol kunnen schrijven met bijzonderheden over dit onderwerp. Een eindoordeel in 5 woorden zou ik daarom niet gaarne uitspreken. En al kwam mij dit gemakkelijk voor, ik zou het niet willen doen. Niemand mag dit nu doen. Op één zaak wil ik echter bij voorkeur wijzen. Hoe meer ik van de zaak heb gezien en gehoord, des te duidelijker is | |
[pagina 150]
| |
het mij geworden, dat de eerste en voornaamste oorzaak van dit drama gezocht moet worden in het zwervende leven vol armoede en ontberingen, vol bittere beleedigingen en grievende teleurstellingen, dat Max Havelaar heeft geleid in de eerste jaren nadat hij alles wat hij bezat had in de waagschaal gesteld om recht te bezorgen aan een onderdrukte bevolking. Had de Regeering of een deel goed der Nederlandsche natie hem anders behandeld, beter gesteund, uw gevoel van kieschheid had zich nu niet behoeven lucht te geven. Zonder dat Multatuli's eerste huwelijk bij de wet ontbonden was, heeft hij een nieuwen band aangeknoopt, die later wettig is geworden. De redenen, die bij de ontbinding van het eerste huwelijk het stilzwijgen opleggen, gelden ook hier. Ook hier is elke smaadreden om meer dan een reden erger dan misplaatst, tenzij alweer uit een kerkelijk oogpunt en ook dan nog alleen zooals u weet, door iemand, die ‘zonder zonden’ is. Mocht ik door deze regelen bij de redactie van het Handelsblad de overtuiging hebben gewekt, dat het particuliere leven van Multatuli door haar niet behoort te worden aangetast, en dat men niet mag tornen aan edele daden, dan zou ik een nuttig werk hebben verricht. Men weet bovendien, dat er wel eens gelasterd wordt. Ook Thorbecke heeft dit indertijd ondervonden. Dit is misschien leerzaam voor u en aangenaam tevens, daar er uit blijkt, dat Multatuli ongelijk had, toen hij beweerde, dat Thorbecke zoo onbeduidend was, dat hij niet eens belasterd is. En Multatuli heeft zeker wel in meer dingen ongelijk gehad. Hij is echter slim genoeg, om dat ook zelf te weten. En ondanks al wat hem weervoer, is zijn hoofd nog te gezond, om hulde aan een ‘krank’ genie, die u hem toewenscht, aan te nemen. Amsterdam, 2 April. J. Versluys [Wij geven gaarne aan een van de onderteekenaars der Multatuli-circulaire het woord, om onze lezers in staat te stellen het ‘hoort en wèderhoort’ in toepassing te brengen. | |
[pagina 151]
| |
komen wij op tegen de bewering als hadden we den heer D.D. ‘vogelvrij’ verklaard. Alsof niet de circulaire, maar wij den strijd hadden uitgelokt! - en alsof onze tegenstand de bedoeling had, om te verguizen, in plaats van te waardeeren, alleen wat waardeering verdient! |
|