Volledige werken. Deel 20. Brieven en dokumenten uit de jaren 1879-1880
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 529]
| |||||
Geisenheim 5 Novr 1880 beste Mansholt! Misschien zegt ge dat m'n gister verzonden brief weinig of geen antwoord inhoudt op den Uwen van 17 Oktober. Ja en neen. M'n schryven was 'n voorbereiding tot antwoord. Ik durfde m'n: ‘Wy kunnen daar niets aan doen!’ niet zoo op-eens uiten. Het lykt te ongevoelig. Ik durf zeggen dat weinig menschen zoo mede-lydend zyn dan ik. Van jongsaf was 't m'n ziekte. Ik ging er onder gebukt. En dat is nóg 't geval. Het is nog niet zéér lang dat ik die meêgevoelendheid (?) als 'n fout erken en daartegen stryd. Ze verzwakt my, zonder anderen te baten! De begeerte om 't lyden der wereld te willen dragen - enz. Gy kent dit alles wel! 't Is heel hard als men, z'n gevoel overwinnende tot 'n slotsom geraakt die ons doet gelyken op hen die geen gevoel hebben! Toch moet men den moed bezitten dien schyn te trotseeren. Een der nieuwste snufjes der schoolfilosofie bestaan in 't grondvesten der moraal op medelyden. (Dr Feringa liep er mee weg in z'n ‘Vrye Gedachte’. De stelling is m.i. makkelyk te weerleggen. Lyden = ondergaan, is iets passiefs. Mede-lyden Idm. En moraal behoort handelend te zyn. Het ondergaan van indrukken kan evenmin zedelyk zyn als 't getroffen worden door 'n kogel heldenmoed bewyst.) Ik zeg dat de moraal berust op de Rede, waarvan de ‘God’ die sommigen aanbidden slechts de (heel kinderachtig aangekleede!) personifikatie is. Wat schryft nu de Rede te aanzien der maatschappelyke verbeteringen voor? In de eerste plaats: het erlangen van inzicht in de natuurlyke eischen der zaak. Natuurlyke eischen? Al wat bestaat, is natuurlyk! O ja, maar er is verschil tusschen den ongedwongen loop der dingen zónder menschelyke tusschenkomst, en de willekeurigGa naar eind1. daaraan gegeven richting. We moeten trachten te weten te komen: wàt 'n onver- | |||||
[pagina 530]
| |||||
mydelyk gevolg is van de wetten der noodzakelykheid, en wàt er door dezen en genen wordt verricht om den toestand der minder bedeelden ongunstiger te maken dan de natuurlyke loop der zaken, aan zichzelf overgelaten, veroorzaken zou. Om pryzen te kunnen uitbetalen moet 'n lotery houder 'n evenredig getal nieten in de bus doen. Wie zoo'n niet trekt, mag niet klagen tenzy er blykt dat men valsch gespeeld heeft en z'n kans op pryzen minder groot heeft gemaakt dan de zuivere ekonomie van 't spel meebrengt. Dusdanig valsch spel wordt er door 't kapitaal gespeeld, en dáárin ligt de fout, niet in 't kapitaal-zelf. Het agglomereeren van finantieele kracht is m.i. noodig, en zou zonder 't valsch spel waarop ik doelde, den arbeider ten-nutte komen. Of liever zelfs nu doet het dat, en de Socialisten erkennen dit faktisch door hun pogingen tot koöperatie. Zy zelf trachten tot stand te brengen wat zy in anderen afkeuren. Ook de spaarbankmanie draagt hetzelfde kenmerk. (Van waar zullen de renten komen als ieder rentetrekker wordt?) Het valsch spel dat de kapitalen spelen is van tweeërlei soort.
Het betoog dezer beide stellingen zou me nu te ver leiden. Wat no 1 aangaat, houd ik de zoogenn diplomatie voor 'n kanker, en de volkeren gaan daaronder gebukt omdat ze niet leren kunnen. Neem eens de couranten van 1880 voor u, en vraag wat al dat geknoei met die z.g.n. Oostersche kwestieGa naar eind5. anders beteekenen kan dan valsch spel met papier waarde? By elk nieuw berichtje over DulcignoGa naar eind6. (een armzalig nest waar 'n reiziger geen redelyk bed bekoomen kan!) over 't al of niet verzeilen van den Eng. vloot &c &, verandert de effektenkoers en 't surplus by eigenfabrieks ryzing vloeit in de zakken van 'n paar dozyn ‘staatslui’ en de bankiers die met hen onder een deken spelen. Van de duizende meeloopers spreek ik nu niet. (De nakomelingen van den barbier die den minister AppeliusGa naar eind7. scheerde, zyn nog altyd zeer welvarend. Wie ten onzent kan de mysterien doorgronden van 't ‘grootboek der nationale | |||||
[pagina 531]
| |||||
Schuld’ een inrichting die zeer geheim is met alles wat belanghebbenden zou kunnen wakker maken? Wie profiteert van de onzinnige privilegien der Ned Bank die 't recht heeft zooveel millioenen slechts gedeeltelyk gewaarborgd bankpapier als waarde te gebruiken? Waar is de kontrôle op 't eigendom van weduwen, weezen, armen? Welk toezicht wordt er gehouden op 't uitgeven, aanpryzen en door makelaarspremie opdringen van spekulatie in vreemde leeningen of verre spoorwegen? Wat beteekent de Nederl. Handelmaatschappy, 'n maatschappy die niet handelt, en als 5o rad aan den wagen slechts voor agent tot inhuur van schepen en verkoop van produkten dienende, toch altyd enorme dividenden weet uittebetalen? Zoo zyn er wat Holland aangaat, véél vragen te doen, maar als algemeen Europeesch verschynsel blyft, meen ik de diplomatieke afzettery hoofdzaak. Ik erken dat ònze ministertjes na Appelius veel verloren hebben van den invloed die tot koers bepalen - d.i. valsch spel! - in staat stelt. Maar voor ons klein landje zyn de opgenoemde punten genoeg.) - Jezus zei: ‘er zullen altyd armen zynGa naar eind9..’ Heel juist, al sprak hy niet als staathuishoudkundige. Wat by hem slechts 'n RedensartGa naar eind8. was om hulp aan hèm bewezen als dringender voortestellen dan armenzorg, kunnen wy met allen ernst herhalen. 't Is de eisch der dingen, even als die nieten in de lotery. Uit die nieten worden de pryzen gevormd. Het gemeenschappelyk leven is 'n wedloop naar genot, en die stryd is het leven. Niet dáárover mogen wy dus klagen, maar wy behooren ons te verzetten tegen 't aanwenden van ongeoorloofde middelen om in dien stryd overwinnaar te zyn. Onder de oorzaken die vroeger niet werkten of ten minste thans meer dan vroeger ongelijkmatigheid der fortuinen teweegbrengen behooren óók de speculatien in effecten van ministers en derg. Maar de neiging der groote industrie enkele patroons te vormen tegenover tallooze arbeiders- industriële latifundia!Ga naar eind2. - de concentratie van handels- en bankierskrachten (duidelijk vooral in Amerika), de toenemende beteekenis van den handel door verbeterde gemeenschapswegen enz. en dergelijke economische verschijnselen eigen aan onzen tijd vormen m.i. nóg belangrijker oorzaak. Daarentegen zijn geen in belang daarmeê te vergelijken omstan- | |||||
[pagina 532]
| |||||
digheden bekend welke, meer dan vroeger, gelijkmatigheid der fortuinen veroorzaken. Het geroep over ‘slechte tyden’ (juister: de versterking van dat geroep) heeft met dit alles weinig te maken en ontstaat door tijdelijke en locale indrukken. Feitelijke slechtheid der tijden zou zijn of afnemende totaalwelvaart of ongelijkmatiger verdeeling of beide. Relatief is de groote menigte armer geworden. Dit kon niet anders (of het voorafgaande moest onjuist zijn) Doch de totaalwelvaart is sneller toegenomen dan de bevolking en ik twijfel of de menigte wel absoluut van mindere conditie is geworden, behalve voorzoover armoede óók bestaat in het gevoel van de toeneming vanGa naar eind3. het verschil in bezit. De genietingsmiddelen, hoe ook aanhoudend toenemende, bedragen op elk gegeven oogenblik 'n bepaald quantum. Wanneer nu zy die (op welke wys dan ook verkregen) veel verkrygingsmiddelen bezitten, méér van 't voorradige verbruiken dan hun deel wezen zou by billyke repartitie, spreekt het vanzelf dat anderen te kort komen. Hierin nu zou 'n weldadige prikkel tot inspanning kunnen liggen voor de minder bedeelden, indien slechts het verwerven van verkrygingsmiddel een gevolg van loyale inspanning wezen mocht, en wie dan arm bleef zou niet meer reden van klagen hebben dan wie in 'n wedloop verloor. Ik sprak daar van ‘billyke repartitie.’ Wat is hier billyk? By 't groot verschil van aanleg, gaven, ontwikkeling, zou absolute gelykheid juist zeer ònbillyk zyn. De ware gelykheid is niet dat allen gelyke rokken dragen maar dat ieder 'n rok heeft die hem past. Welke maatstaf moeten we nu aanleggen om te weten op welk quantum genot uit den algemeenen voorraad, ieder aanspraak heeft? Ik meen dat dit beoordeeld moet worden naar het deel dat ieder tot het algemeene quantum heeft bygedragen. Een onontwikkelde arbeider die niet veel meer dan ezelsdienst verricht, heeft niet zéér veel meer aanspraak dan zoo'n ezel, maar: hy heeft aanspraken, klein of groot dan, hy heeft ze! En daaraan wordt niet voldaan omdat er onevenredig veel wordt genoten door de duizenden wier aanspraken minder zyn dan de zynen, ja, die volstrekt geen recht hebben mee aantezitten aan de tafel des levens. En nu spreek ik nog niet van dezulken wier recht negatief is. d.w.z. Die | |||||
[pagina 533]
| |||||
aanspraak hebben op het tegendeel van mee-genieten, op straf! - Toen ge 10 regels geleden my dien onontwikkelden arbeider niet veel hooger dan 'n ezel zaagt stellen in aanspraak op genot, meendet ge dat ik bar was? O neen, want... ik stel dien ezel zoo laag niet. Een beetje meer aanspraak dan ik zoo'n trouw goedig dier toeken, is zoo heel weinig niet! En de Ezel, èn zoo'n arbeider zouden tevreden zyn, als ik te beschikken had over 't hun toekomend deel. 't Zou ze meevallen! Vooral wanneer ze zagen hoe ik de hun toegekende verhooging van welstand zou putten uit 'n wreedaardig schynende verlaging van anderen! De maatschappy wordt opgevreten door fatsoenlyke boosdoeners. M'n gemoed is zacht, maar by redeneering begryp ik RobespierreGa naar eind10. en zelfs MaratGa naar eind11.. Ja, CaligulaGa naar eind12., met z'n verzuchting: Och, dat het heele menschelyk geslacht maar één hoofd had, om 't met één slag te kunnen afhakken! Wie zoo iets als stelsel geeft, verkoopt dronkenmanstaal, maar als uiting van wrevel, als vervloeking komt me Caligula's woord zoo ongerymd niet voor. - Of er wat aan te doen is? A la Marat, misschien. Op andere wys? Dat geloof ik niet! Preek eerlykheid in 'n roovershol, men beschimpt U, men lastert u men maakt uzelf voor 'n dief uit, of (erger dan dat alles!) men zwygt u dood. In dit laatste geval verkeer ik. Er gaat geen dag voorby - dit zeg ik in letterlyken zin en niet by wyze van spreken - dat ik me niet geërgerd voel door dat opzettelyk ignoreeren. De mannen ‘en place’ hebben daar hun reden voor. Hun taktiek hoe laagharig ook, is begrypelyk. Maar dat het volk daarmee genoegen neemt, is my 'n raadsel. De eenig mogelyke verklaring hiervan zal wel zyn dat men niet lezen kan. Dat ik hier van my zelf spreek, is alleen om terug te komen op de vraag: of er aan toestanden zooals gy beschryft iets kan gedaan worden? Voor 10, 12 jaren zou ik zeker nog gemeend hebben dat 'n grondige uiteenzetting der fouten waaronder wy gebukt gaan, nuttig wezen kon. Maar nu zeg ik dat niet meer. Ik zie geen kans m'n stem ingang te doen vinden by 'n natie die blykt zoo verrot te zyn als de onze. (Is 't elders beter? Dit raakt me niet. Die vraag is een van de vele uitvluchten welke zeker soort van debat-kemphanen voor de gelegenheid in voorraad hebben. Ik antwoord er nooit op.) Verrot! Hebt ge, om eens één voorbeeld te noemen de diskus- | |||||
[pagina 534]
| |||||
sien over de nieuwe StrafwetGa naar eind13. in de 2 kamer gevolgd? Ik lees de verslagen daarvan in twee couranten, en met veel aandacht. Ben ik nu de eenige die my erger over de onkunde, de domheid, de kwade trouw, de kinderachtigheid van die zoogenn Volksvertegenwoordigers? Ministers en Kamerleden, Behouders en liberalen, vrydenkers en UltramontanenGa naar eind14., 't is alles met één sop overgoten, alles één onbeduidendheid! Nergens blyk van studie, van menschkunde, van bekwaamheid, van hart. En dit zyn de uitverkorenen des Volks! (Van hart? Toch wel, zal men zeggen die de speech van Van der Hoeven over 't strafbare dat er in ligt 'n trouwe hond te mishandelen, en alzoo: ‘dierenbescherming!’ O ja, maar waarachtig niet om die hondentrouw, 'n tirade die niet pleizierig voor katten, wolven, kolibrietjes en andere dieren is. ‘De dieren zyn onze broeders’ zegt hy met z'n oom Pruys van der HoevenGa naar eind15.. Ik protesteer tegen de verwantschap en bescherm 'n dier zonder familiezwak. Bovendien 'n koe kan m'n broer niet zyn. Onzin! En daarin zit geen hart, maar advokatenkunstemakery. De kamerleden, zelfs de tegenstanders (en 't Volk ook) slikken zulke praatjes. Niemand vroeg aan V.D.H, of hy zich dan schuldig maakte aan broedermoord eiken keer dat-i 'n mug doodsloeg? Ik ben misselyk van de publieke zaak! En eindigende waarmee ik dezen brief begon, geloof dat de ellende die alom heerscht, my zeer ter harte gaat. Reeds in den Havelaar noem ik 't aanzien van de vruchteloosheid der pogingen tot verbetering een der grootste smarten die er kunnen geleden worden. Niet op Golgotha, maar in Gethsemane, zeg ik, heeft Jezus 't meest droefheid gevoeld. | |||||
[pagina 535]
| |||||
(Gemakshalve neem ik hier aan dàt hy 't goede wilde. We weten te weinig van Jezus om dit te kunnen beoordeelen.) - Hoe is m'n Vorstenschool opgenomen? Alberdingk Thym zegt dat het stuk kakografie is van begin tot eind. Kort na die uitspraak werd hy hoogleeraar in de aesthetika. En niemand protesteerde, noch tegen dat oordeel noch tegen die benoeming. Ik, arme dweeper, had toch waarlyk gemeend m'n Louise tot draagster te maken van het goede, van 't streven naar iets goeds. En (ge weet het al) niet zy, maar de in alles berustende Kon. Moed. is de ware apostel. Ik ben moedeloos! Dag, beste kerel. Zoodra ik weer in Holland kom ('t is 'n gedwongen zaak!) hoop ik U allen in welstand te vinden. Vriendelyke groeten aan Uw vrouw en de meiskes. Uw vriend Dek |
|