Volledige werken. Deel 20. Brieven en dokumenten uit de jaren 1879-1880
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[1 november 1880
| |
[pagina 525]
| |
Ik verscheur nu dat brok brief van 21 Okt, en ga over op dien van 25 of 26. Daarin begon ik op nieuw te schryven over die maatschappelyke ellende. Maar m'n eigen redeneeringen voldoen me niet. Eigenlyk kan ik niet veel meer dan treuren over de voorbeelden die gy me meedeelt. Dáárover, en over de leegte der praatjes waarmee sommigen meenen de kwaal te kunnen genezen. (Zie eens als voorbeeld, het antwoord dat Domela Nieuwenhuis geeft op de vraag: hoe 't Socialisme de wreedheid der konkurrentie zal lenigen? Er steekt m.i. meer verstand in de vraag van Stärcke (zie ‘Recht voor allen’ no 32) dan in 't antwoord van Nieuwenhuis (no 33). Ik zend u nóg 'n paar nummers van dat blaadje (15 & 24) om U te zeggen dat ik de daarin rood-aan-gehaalde redeneeringen niet begryp.) - Onlangs schreeft ge my: ‘'t is 'n beroerde boêl, ik ben er misselyk van.’ Juist! Ik ook. En onder de beroerdhedens tel ik óók mee 't frazen maken van personen als Domela Nieuwenhuis. Meent hy nu inderdaad, in z'n antwoord aan Stärcke iets te hebben opgelost? In 't voorbygaan hier de opmerking (en dit gaat ook de beide andere aangehaalde stukken aan) dat niet het kapitaal als zoodanig nadeelig werkt - integendeel, het is noodig en onvermydelyk: ook de bezitter van 'n schaaf of ploeg is kapitalist - maar 't oneerlyk spel waardoor kapitaal verkregen, en waartoe 't gebruikt wordt. Hierover later.) - Voor ik verder ga (zoo ongeveer stond er in m'n 2n brief) deel ik U hier een klein voorval mee dat stof tot denken geeft. Jaren geleden, vóór Vorstenschool gedrukt was, las ik eens drie akten van dat stuk aan iemand voor. M'n toehoorder had allerlei vreemde hoedanigheden, en ook deze dat-i met z'n vreemdheid wel eens pronkte. Toch kan ik niet zeggen dat àl z'n paradoksen komedie waren. In de wereld gaat-i voor 'n feniks door, maar ik twyfelde dikwyls èn aan z'n intelligentie èn aan deGa naar eind3. eerlykheid waarmee hy stellingen verdedigde die - enfin, ik weet niet hoe ik hem beoordeelen moet. - Nu dan, ik las die drie akten voor. Er was aanleiding toe. Anders zou ik 't niet gedaan hebben. Primo maakt 'n auteur die z'n werk voorleest, zich altyd eenigszins belachelyk, en 2o juist hèm had ik | |
[pagina 526]
| |
Vorstenschool niet moeten voorlezen daar ik nu eenmaal wist dat-i zich toelei op zonderling oordeelen, zoodat men nooit wist of z'n opinie 'n beredeneerden grond had of uit 'n karakterfout voortkwam. Toen ik gedaan had moest-i wat zeggen. Reeds dáárom is zulk voorlezen 'n fout omdat men zoo vaak iemand dwingt tot de keus tusschen vleiery of 'n schynbare onbeleefdheid. Een gewoon: ‘heel mooi’ verwachtte ik niet van hem. Daartoe was-i (al had hy 't stuk prachtig gevonden) niet ordinair genoeg. Ook wist hy wel dat ik zoo'n praatje te banaal zou vinden. Hy moest wat zeggen! Ziehier wàt er uitkwam: - Ja, zie je... het is... 't komt me voor... (Blykbare spanning! Zocht-i waarheid? Zocht-i middel om z'n afkeuring in beleefde, althans niet te scherpe woorden te kleeden? Zocht hy naar 'n paradoks, naar iets onverwachts. In dat geval heeft-i z'n doel bereikt, want na nog eenig gehèm, volgde er: - Weet je met wie ik 't vry wel eens ben? Met... (Met koningin Louise, denkt ge? O neen! Dan ware z'n eens-zyn 'n òngehemde mooivindery geweest, want Louise is het stuk. O neen, hy was 't vry wel, zegge: heelemaal eens met: - de Koningin-Moeder! - Beste Mansholt, geef je eens de moeite akte I & III van Vorstenschool te lezen met de gedachte: ‘Door een persoon die in wyde kringen voor zeer ontwikkeld doorgaat, door iemand die 'n maatschappelyk standpunt inneemt dat hem in staat stelt, ja de plicht oplegt de Sociale Kwestie te kennenGa naar eind*., door zoo-iemand wordt in Vorstenschool de Koningin-Moeder beschouwd als de draagster der meest belangryke denkbeelden die in dat werk voorkomen.’ Ja, doe dat eens, en zeg me of de man die zóó oordeelt, 'n gek is of 'n wysgeer? De mogelykheid dat we niet hoeven te kiezen tusschen deze beide stellingen blyft bestaan, maar al nemen wy aan dat die onverwachte ingenomenheid met die Koningin-Moeder haar oorsprong slechts te danken had aan de behoefte om door 'n zijsprong een afkeurend oordeel over 't geheele stuk uittespreken, | |
[pagina 527]
| |
dan nog blyft de keus van dien zysprong opmerkelyk. Waarom niet het uilenlied geprezen? Of de heele schouderweerscène? Of de versmaat? De fraze? De taal? Het aantal middeltjes om door partieelen lof het geheel naar beneden te halen was groot genoeg. Waarom viel de aandacht juist op die onnozele Koningin-Moeder, 'n persoon die slechts dienst doet om Louise's monologen aftebreken? Ik, de auteur, had waarachtig niet voorzien dat het oude seurige mensch stof leveren zou tot goed- of afkeuring als personifikatie van denkbeelden. Volgens myn paradoksen kritikus schynt zy de hoofdpersoon van 't stuk te zyn. Hoe 'n auteur zich toch vergissen kan ik de strekking van z'n eigen werk! - Die laatste zin lykt op sarkasme en toch ligt er waarheid in. Reeds voorjaren heb ik in de Ideën, sprekende over Göthes Faust beweerd dat 'n auteur of kunstenaar soms meer (of iets anders, levert dan in hem is. (Zie, byv. schilderyen die meer waarde hebben door de aandoeningen die zy opwekken dan door de denkbeelden die er in gelegd zyn. Misschien is er meer gemoedsrykdom noodig om wèl te genieten dan tot voortbrengen. Vooral op 't gebied van kunst zijn de meeste voortbrengers dor. En dit zal wel de eisch van 't vak wezen! Nuchterheid is 'n eerst vereischte in 'n kroeghouder. Vandaar ook m'n hekel aan mooischryvery, en m'n vergelyking van dat métier met lichtekooien wier beroep het is anderen in gloed te zetten, en juist dáárom zelf heel voorzichtig en berekenend koud te blyven. Het beroep van schryver eischt in de eerste plaats 'n zeer groot geduld, en dat is onvereenigbaar met passie.) - Zou ik (met gods hulp dan, want op verdienste maak ik geen aanspraak) 'n meesterstuk hebben voorgebracht toen ik de Koningin-Moeder deed zeggen: ‘Maar, kind, is dit niet altyd zoo geweest? En... welke midd'len vondt ge tot herstel?’ Neen, geen verdienste! Aan god alleen zy de eer precies als in de overwinningsbulletins van vrome koningen. En ik ben eerlyker dan zy. Want ze laten zich belauweren voor 't werk dat hun God (met veel inspanning zeker, als de vyand wat sterk was!) verricht heeft, terwyl ik erken Louise's moeder slechts te hebben laten | |
[pagina 528]
| |
spreken om haar dochter tyd tot ademhalen te geven. Wie weet of god niet myn onnoozele pen had gebruikt om de heele sociale kwestie optelossen als ik die wyze Koningin-Moeder wat meer aan 't woord gelaten had! Als ik eens weer 'n stuk schryf zal ik me toeleggen op onbeduidendheid. Misschien spatten er dan vonken van genie uit de manier waarop 'n knecht brieven binnenbrengt. - Ik word telkens gestoord, en zend nu dit blaadje maar weg. M'n hoofd vraag omtrent de door U aangeroerde punten is: Kan er wat gedaan worden? Ik twyfel! hartelyk gegroet tt Dek |