Volledige werken. Deel 20. Brieven en dokumenten uit de jaren 1879-1880
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 277]
| |
Eerlijk en fatsoenlijk.In zijne belangwekkende voordracht van den 22n j.l. gaf Multatuli ook eenige opmerkingen ten beste betreffende de drie Fransche moralisten La Rochefoucauld, La Bruyère en Vauvenargues. Het zij mij vergund hier iets in het midden te brengen naar aanleiding van eene dier opmerkingen en wel die, welke hij maakte over het gezegde: Le vrai honnête homme est celui qui ne se pique de rienGa naar eind1.. Multatuli versprak zich, toen hij deze woorden aan La Bruyère toeschreef, ze zijn van La Rochefoucauld. (No. CCIII der Maximes in de Éditions Définitives, zooals van Fortia en Gilbert.) Wat werd met die uitspraak bedoeld? Multatuli had het over eerlijkheid, vatte den aangehaalden zin op als de definitie van eerlijk man en verklaarde, dat zij hem niet recht duidelijk was, aangezien een eerlijk man zich althans wel ‘piqueren’ zal van eerlijk te zijn, wat hem dien naam echter weder zou doen verliezen, juist omdat men dan niet meer van hem zou kunnen zeggen qu' il ne se pique de rien. De spreker vermoedde, dat de oogenschijnlijke onjuistheid opgehelderd zou worden indien men nauwkeurig de beteekenis kende, door La Rochefoucauld hier gehecht aan de uidrukking: Se piquer de quelque chose. Doch daarin zit het niet; het bedoelde werkwoord is gebezigd in den gewonen zin van zich op iets beroemen, zich op iets laten voorstaan. Het is het woord honnête, dat de lezer van de wijs brengt, dewijl het hier niet de beteekenis heeft van eerlijk, maar van fatsoenlijk of, verkiest men het stipter, van hetgeen door het Engelsche gentlemanlike aangeduid wordt. De schrijver der Maximes heeft willen zeggen: de ware gentleman laat zich op niets voorstaan, is niet ijdel. De bewuste tweederlei beteekenissen, nagenoeg overeenkomende met die van het Latijnsche stamwoord honestus, heeft, zoo als men weet, het Fransche honnête nog; maar in die van fatsoenlijk, net, betamelijk wordt het tegenwoordig minder algemeen gebruikt dan zulks b.v. nog door Montesquieu en Voltaire gedaan werd. Onder ‘un honnête homme’ verstond men van Rabelais tot Beaumarchais - zie o.a. van den laatste zijn Mémoires contre le conseiller Goëzman - ook hetgeen men tegenwoordig als ‘un homme du monde’ aanduidt. Brantôme spreekt in zijn Vie des Dames Galantes telkens van ‘grandes et honnestes dames’, die er | |
[pagina 278]
| |
een honnesté op na houden, welke in de 19de eeuw bij de policie een nummer krijgt... als zij behoort tot de zedelijke bagage van ‘petites dames.’ Maar Brantôme kent het epitheton aan zijn minen manzieke hofdames dan ook alleen toe in den zin, waarin La Bruyère het bezigt, waar hij spreekt van une naissance honnête. [‘Il n'y a guère qu'une naissance honnête ou une bonne éducation, qui rende les hommes capables de secret.’ Caractères. De la société et de la conversationGa naar eind2..] Met de plaatsing van het adjectief honnête vóor of achter het substantief, van welke plaatsing volgens den taalregel, de beteekenis afhangt, hebben Fransche schrijvers het nooit zeer nauw genomen. Zij gebruikten het, vóóraan geplaatst, evenzeer in den zin van fatsoenlijk als van eerlijk. Het zou weinig moeite kosten dit aanstonds door tien, twintig onafwijsbare voorbeelden te staven, maar het zal wel onnoodig zijn; ieder herinnert zich dergelijke voorbeelden en kan ze anders in de eersten den besten zijner Franschen auteurs gemakkelijk genoeg vinden. Maar er zijn gevallen, waarin ten gevolge van de bewuste achteloosheid, de bedoeling van den schrijver met het attribuut honnête niet duidelijk, of althans niet dadelijk onder het lezen blijkt. Zoo geeft het besproken gezegde van La Rochefoucauld aanleiding tot misverstand, ook, omdat men onwillekeurig geneigd is het in verband te brengen met de voorafgaande maxime: ‘Les faux honnêtes gens sont ceux qui déguisent leurs défauts aux autres et à eux mêmes; les vrais honnêtes gens sont ceux qui les connaissent parfaitement et les confessentGa naar eind3.; waar honnêtes wèl met eerlijk vertaald moet worden. Dan, tusschen deze twee nummers bestaat, naar mijn meening, even min verband als tusschen verscheidene andere op elkander volgende. Men moet den zin op zich zelven nemen en bestudeeren, dan geraakt men tot het inzicht, dat hij een omschrijving behelst van een fatsoenlijk man, een ‘homme du monde’, een ‘gentleman’, al naar men verkiest. (....) |
|