Volledige werken. Deel 20. Brieven en dokumenten uit de jaren 1879-1880
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 274]
| |
Voordracht van Multatuli.Donderdag 22 Januari trad de heer E. Douwes Dekker te 's Gravenhage op. Had het steeds toenemend tal zijner vrienden reeds te Rotterdam, Dordt, Amsterdam, Schiedam zijne boeiende en opwekkende voordrachten met ingenomenheid gehoord, te 's Gravenhage was de belangstelling ditmaal ook groot en het aandachtige publiek talrijk. De spreker moet het weldra gevoeld hebben dat hij sympathieke toehoorders vóór zich had. Zijne improvisatie was te rijk en te vol om er een geregeld verslag van te geven. Er ligt zoo veel in den toon, in de fijnheid eener wending, in de eigenaardige wijze van zeggen, dat verloren gaat wanneer men het zou willen opschrijven. Toch zullen wij trachten eene lichte schets te ontwerpen van de kaleidoskopische beelden die hij ons voortooverde. De ernst en juistheid in het denken en het uiten van de gedachten, ziedaar zijn thema. Liever dan Talleyrand's gezegde aan te nemen, ‘het woord is gegeven om de gedachten te verbergen,’ wilde Multatuli dit aldus opvatten; het schijnt wel alsof het woord dient om de gedachten te verbergen. Immers hoe onjuist drukt men zich veelal uit! Zeker men behoeft niet al te puristisch te zijn, maar tegenwoordig wordt er wel wat al te zeer gezondigd tegen de juistheid van taal en denken. Daar komen ook van tijd tot tijd allerlei woorden in zwang. De spreker herinnerde aan het verschijnen van woorden als: bepaald, billijk (goedkoop), stemmig, enz. Zeer slordig is vaak de wijs waarop, de taal waarin men zijne denkbeelden uitdrukt. En dat getuigt van traagheid of van slordigheid in het denken. | |
[pagina 275]
| |
Dis-moi qui tu hantes, je te dirai qui tu esGa naar eind1.; zeg mij hoe gij u vermaakt, ik zal er uit opmaken wie gij zijt. Niet wat den mond ingaat verontreinigt, maar wat den mond uitgaat. Aan deze en dergelijke aforismen, die de spreker ontleedde en toelichtte, knoopte zich dan telkens eene uitweiding, vol vernuftige, voor sommigen ook wel paradoxale zetten. Ook de dichters werden soms ter sprake gebracht; Wat slaapt het zacht op 't blauw satijnen kussen, zoo zong Beets van het kindje. De spreker, die het misbruik van adjectiva behandelde, vroeg wat doet hier ter zake dat het kussen blauw was? Ware de zaak anders, minder juist, minder schoon wanneer het kussen nu eens roze was geweest? En dan dat slapen op satijn - dat moet erg kriebelig zijn. Hier ziet de spreker valsch idealisme. Hij had veel sympathie voor Dickens, maar ook bij dezen vindt men vele zulke stoplappen en loopjes als: ja, zeide hij, aan de knoop van zijn jas trekkende. - Hm, kwam de heer P., terwijl hij aan zijn neus krabde, enz. De dagbladen geven ons dagelijks zulke voorbeelden: Een afschuwelijke moord enz. Vrage, zijn er ook beminnenswaardige moorden? Bij een spoorwegongeluk schreef een fransche courant, dat men lang gevischt had naar de lijken; eindelijk was men zoo gelukkig te vinden... een chapeau horriblement mutiléGa naar eind2.. Hans komt door zijn domheid voort; de hel is met goede bedoelingen bevloerd; elk is een dief in zijne neering. - Wanneer wij deze spreekwoorden noemen, zal men zich de gedachtenreeksen herinneren die daaruit voortvloeiden. Bij die waartoe het laatstgenoemde aanleiding gaf, kwam bij ieder de gedachte op aan Pincoffs. Ja, zei de spreker, gij denkt zeker aan dezen. Nu ja, hij deed zeker zeer verkeerd, - maar ik geloof toch dat de groote verontwaardiging hier wel een weinig het gevolg was van de grootheid der geldsom. De balansen flatteeren - wij zien het dagelijks en overal. Zie de couranten, hare advertenties, zie de staatsbegrootingen, o, de ministers en het staatsbestuur, flatteeren zij ook de balansen niet? Op zijnen weg het gezegde ontmoetende: il y a des juges à BerlinGa naar eind3., weidde de spreker hierover uit en droeg Andrieux's gedicht voor. On respecte un moulin, on vole des provincesGa naar eind4., in die kunst van kemelen doorrijgen enz. was Frederik de Groote een meester en | |
[pagina 276]
| |
velen na hem. Zoo werden nog spreuken van Vauvenargues, van La Bruyère, la Rochefoucauld behandeld. Dit alles werd later saamgevat. Multatuli, hij van wien wij gewoon zijn dat hij met onverdroten moeite en inspanning zich beijvert zuiver te denken en zuiver zijne gedachten uit te drukken, drong daarop aan. Er ligt onredelijkheid in het verslonsen van de hersenen, in het toegeven aan slordigheid. De zaak hangt nauw met geweten en gewetenloosheid samen. Het was den toehoorders aan te zien dat zij meer en meer van de spelende voorbeelden verheven werden tot iets hoogers; dat zij den indruk ondervonden van den ernst des sprekers. Men stond op, men drong nader, men hing allengs aan zijne lippen. Want, vooral het eind en het slot was spannend, boeiend, verheffend. Hij schilderde ons de laatste oogenblikken van den ‘niet geloovige’, die gewerkt en gestreden heeft voor hetgeen hij goed achtte, als het langzaam insluimeren na een vermoeienden en drukken dag, nog met een vriendelijken, kalmen glimlach op het gelaat, dankbaar voor al het goede wat hij heeft genoten en onder den invloed van het bewustzijn: ‘ik heb gewerkt en gedaan wat ik kon, ik heb getracht mijn plicht te doen.’ Wel staan zijn vrienden schreiende om hem heen. Toch is hun treuren niet pijnlijk, want vooral in dit oogenblik ‘gelooven’ zij aan de macht van het goede, nu zij dezen apostel zien heengaan, kalm en tevreden, moede van het werken en begeerig om zijn hoofd ter ruste te leggen om in te slapen en terug te keeren tot het stof waaruit hij werd geboren. Amen! |
|