Volledige werken. Deel 20. Brieven en dokumenten uit de jaren 1879-1880
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdMultatuli.'t Is merkwaardig, hoe verschillend de meeningen zijn, die men zich van Multatuli's denken, spreken en karakter vormt, nu hij dezen winter zoovelen in de gelegenheid stelde hem te hooren. De heer de KanterGa naar eind1. was, blijkens zijn verslag over M's voordracht, te Brielle gehouden den 30 April jl., niet geheel voldaan of in 't geheel niet wellicht. Anders is het gevoelen van iemand, die elders M. hoorde, over hetzelfde onderwerp: philantropie. Ik meen, niet beter te kunnen doen, dan hier eenige woorden aan te halen van dien ‘iemand.’ (....) En zoo voorts. Ik beken dadelijk, liever de verdediging der waarheid dezer denkbeelden op mij te willen nemen, dan die des heeren de Kanter. Hoe iemand als deze, het echter niet met M's werken kan vinden, wekt ten zeerste mijn verwondering. Mishaagt de stijl hem? Mij komt die weergaloos schoon voor; schoon in de kracht, waarmede geslagen wordt, wat vallen moet; schoon ook in de liefelijkheid, waarmede de teederste aandoeningen worden wedergegeven van het menschenhart. (....) De naam Multatuli geeft zelfs den heer de K. ergernis. Mij weer minder. Daar zijn personen, die, bij het bewustzijn van kracht en zedelijke meerderheid boven hun tijdgenooten, stout weg uitspreken, wat ze zich gevoelen. Het is de bekentenis van te willen weten, wat men is en tegelijk de eisch, waarvoor men wil aangezien worden. Dat is hoogmoed, juist, maar in den goeden zin, in den zin dat hoogmoed is hooge moed. Een ander noemde zich: het ‘Licht der wereld,’ ‘de Weg,’ ‘de Waarheid’ en ‘het Leven,’ niet minder schoone woorden uit den mond van hem, die door woord en daad bewijst, dat hij het is. (....) | |
[pagina 33]
| |
M. gaat menig liberaal mensch te ver. Voor zoo ver men waar is, kan men niet te ver gaan; is men onwaar, is men niet zoozeer te ver als wel verkeerd. Op het te ver van menigeen zou men met de Génestet mogen aanvoeren: ‘Te ver is niet hun doel, 't is slechts hun neus voorbij.’ Doch genoeg. Voor een degelijke behandeling van M. als wijsgeer, dichter en redenaar is hier de ruimte te beperkt. Zijn werken zijn studiewerken en eischen een langdurige en nauwgezette beoefening om tot hun recht te komen. Mocht menig jongeling ze als zoodanig beschouwen en behandelen; hier is stoffe, evenzeer uitmuntende door schoonheid in vorm als door degelijkheid van inhoud. Ik heb gemeend, aangaande het oordeel van den heer de K. over M., gevoelen tegenover gevoelen te mogen plaatsen. Het zou een aangename en tevens hoogst nuttige bezigheid zijn, bij verschil van gevoelen, met M.'s werken voor zich, eigen voor, zoowel als het tegen van een ander, aan voorbeelden te toetsen. Ke |
|