| |
[11 mei 1879
Verslag voordracht Brielle in Nieuwe Brielsche Crt.]
11 mei 1879
Verslag van de voordracht van Multatuli te Brielle van 30 april in de Nieuwe Brielsche Courant, Nieuws- en Advertentieblad voor de Zuid-Hollandsche Eilanden, no. 455. (G.A. Brielle; fotokopie M.M.) Fragmenten.
Het betreft het vervolg van 4 mei (zie V.W. XIX, blz. e.v.), dat voorafgaand aan het nieuwe verslag eerst kort wordt samengevat door de redaktie.
(....)
Men hoort dikwijls beweren, zegt Spreker, als dit of dat geschiedt, gaat de maatschappij te gronde. Spreker wijst er op, dat in zoo'n geval van het te gronde gaan der maatschappij, der menschheid eigenlijk geen sprake kan zijn; wel kan een agglomeratie van personen, ten gevolge van verschillende oorzaken den band, die hen bijeenhield, verbreken en zich anders gaan groepeeren. -
| |
| |
Van af de vroegste tijden heeft men tal van middelen aangewend, om het uiteengaan der maatschappijen te voorkomen, om de verschillende verhoudingen tusschen de leden onderling te bestendigen.
De beginselen, waarvan die middelen het uitvloeisel waren, waren gebaseerd eerst op vrees, later op liefde. Geen dier middelen is op den duur gebleken geschikt te zijn ter bereiking van het beoogde doel. - Of waar is Sparta met zijn gestrenge Staatsinrichting? Heeft de sombere wetgeving de eenheid van den Staat, weten te handhaven? Neen, uiteengerukt is hij, als zoovele anderen en Vrijen en Heloten, zij zijn verspreid. (....)
Ieder ding behoort tot een rad, van het groote raderwerk.
Niets staat er op zichzelf. Wat op zichzelf stond, zou ter zijde moeten worden geschoven, daar het anders fouten in de bewerking zou te voorschijn roepen, die, als een geometrische reeks opklimmende, weldra de verwarring algemeen zouden doen zijn. - Ieder ding in de natuur vervult een rol, heeft een partij in het veelstemmig muziekstuk dat ‘het al’ genoemd zou kunnen worden, en nu merken wij in de natuur juist op, dat er, voor alles, bij ieder ding een streven bestaat, om zijn eigen rol zoo goed mogelijk te vervullen, om zijn eigen partij zoo goed mogelijk te zingen.
De eenheid van het geheel berust hier dus geheel op het streven naar den hoogst mogelijken welstand van ieder deel in 't bijzonder. Hoe beter ieder deel hierbij zijn doel bereikt, zooveel te schooner de eenheid van het geheel. - Nog eens, zegt Spreker, dat beginsel moet, naar mijn bescheidene meening, ook gehuldigd worden in het menschenleven en iedere menschlievendheid, die met dit beginsel in strijd is, is valsche philantropie. - (....)
1e Valsche philantropie, het gevolg van overdreven medegevoel. Spreker brengt hiertoe het sokjes-breien van sommige dames voor negerkindertjes, het verzamelen van de puntjes van sigaren tot een som van f/13,26 5 en meer in dat genre, en noemt het een dwaasheid en in strijd met de natuur, dat men hulp gaat verleenen aan menschen, heel ver hier van daan, die men niet eens kent, terwijl men de ellende in zijn onmiddellijke nabijheid heel rustig laat bestaan.
Als men dan leed wil verzachten, dat men dan in de eerste plaats
| |
| |
zijn eigen omgeving de zegeningen daarvan doe genieten. - Of laat niet de boom zijn vruchten vallen op den bodem, waarop hij eens werd geplant? En slaat niet het graan zijn halmen leeg op de plaats, waar de landman het zaad neerwierp in de voren? - Laten wij toch ter schole gaan bij de natuur, zegt Spreker.
2e Valsche philantropie, het gevolg van kleinzeerigheid.- Onlangs las ik in een courant, zegt Spreker, een advertentie, waarin er bijstand werd gevraagd voor een hulponderwijzer, die op een salaris van 450 gulden en in het bezit van vrouw en negen wurmen van kinderen (stond er) gebrek leed. - Het medelijden hebben met zoo iemand, is in Multatuli's oog, valsche philantropie.
Hoe moeten wij medelijden hebben met iemand, die de misdaad begaat, voedsel te eischen voor elf personen, waar hij uit hoofde van zijn aandeel in de gemeenschappelijken arbeid, slechts recht heeft op een bescheiden deel voor zich alleen! Is het niet het lichtzinnig sluiten van huwelijken bevorderen, als men hier medelijden betoont? En is het lichtzinnig sluiten van een huwelijk geen misdaad? Laten wij wel bedenken, dat de qualiteit (hoedanigheid) mensch meer en meer vermindert, als de quantiteit massa (hoeveelheid stof) mensch meer en meer gaat inkrimpen. Als een bewijs hoe lichtvaardig door sommigen huwelijken worden gesloten en hoe onedel men vaak daarbij handelt, vermeldt de Heer Decker een feit uit de omstreken van Hilversum, door Coronel medegedeeld. - Hier n.l. trouwt men zeer jong en laat de zuigelingen spoedig sterven, om een aanzienlijke som uit het begrafenisfonds machtig te worden. Het is geen wonder ook, zegt Spreker, dat door velen het huwelijksleven zoo licht wordt geteld, het is hun niet geleerd er veel waarde aan te hechten. De romans eindigen immers gewoonlijk, als na veel strijd, alles eindelijk klaar is gekomen en op het tooneel valt immers het scherm altijd, als zij elkander eindelijk gekregen hebben. Och, waarom het scherm nu nog eens niet opgehaald, om ons te doen zien, hoe de geliefden, in het gewichtigste deel van het leven, dat nu voor hen aanbreekt, zich kwijten van hun moeilijkste taak! - Zoo ook hebben wij als beschaafde naties, de doodstraf afgeschaft. - Spreker meent dat het van nut kan zijn, even op te merken, dat beschaving altijd iets verzwakt; een geschaafde plank is zwakker dan het ruwe stuk hout. - Als beschaafde natie is dan de doodstraf af- | |
| |
geschaft, maar is het eigenlijk niet in strijd met den aard der dingen, met de natuur, dat menschen, die als wilde dieren rond zich heen grijpen en dood en verderf rond zich verspreiden, die dus in het raderwerk der maatschappij niet passen; is het eigenlijk geen valsche
menschenliefde, zulke lui van Staatswege nog gratis logies te verschaffen en hen daar te bewaren. Zullen zij straks, als hun straftijd is voorbijgegaan en zij door het lot andermaal worden aangewezen, hun wapen te richten op een der leden van een Vorstenhuis, anders handelen? Spreker geeft deze denkbeelden in overweging.
Denk er eens over na, zegt hij; ik ben het nog niet met mij zelven eens, of dan de doodstraf weer ingevoerd moet worden.
3e. Valsche menschenliefde. Voortvloeiende uit gebrek aan practischen zin.
Hiertoe rekent Multatuli, de watersnood menschlievendheid. - Men moet weten dat de Spreker in zijn ideën hevig te velde trekt tegen de wijze waarop wij Nederlanders, juist door ons dijkstelsel, ons land zoo af en toe den last van geweldige overstroomingen hebben bezorgd. - Spreker meent daar, dat, als wij in vroegere dagen, uit zucht om de nabijliggende weiden droog te houden, niet de rivieren en dijken hadden gekneld, de slib, die de stroomen uit het hoogland met zich meevoerden, onzen bodem langzamerhand zoodanig zou verhoogd hebben, dat die thans boven het peil der jaarlijksche overstroomingen zou liggen. Volgens Spreker heeft ons dijkstelsel ons geschonken: ‘Verzande havens, een natten bodem, een aanhoudende verhooging der rivierbeddingen, die het straks noodzakelijk zal maken, dat ‘de Nederlander’ zijn rivieren op palen boven zijn hoofd zal moeten laten loopen.’
Na deze mededeeling kan niemand het vreemd vinden, dat de Heer Decker Woensdagavond beweerde, dat de watersnoodmenschlievendheid een philantropie is, geboren uit gebrek aan practischen zin.
Zoo werden, zegt Spreker, bij den jongsten watersnood te Szegedin, in Hongarije, ook in ons land pogingen aangewend, om iets bij te brengen tot leniging van den nood daar, en om de harten zoo hier en daar te ontdooien en de beurzen te openen, werd er in couranten en circulaires verteld, dat men ons ook altijd hielp.
| |
| |
Ware het niet veel practischer geweest, zegt Spreker, als wij in Nederland gezorgd hadden, geen last van overstroomingen te hebben, dan hadden wij de hulp van Oostenrijk niet noodig gehad, en had men in Oostenrijk zijn plicht gedaan, dan had die onzen bijstand kunnen ontberen, en wat nog het zwaarste weegt; zoovelen waren niet de prooi der golven geworden.
4e. Valsche menschenliefde uit Chauvinisme. Wat is Chauvinisme zegt Spreker? Chauvinisme is het toekennen van een bizonder goede hoedanigheid aan een zekere hoeveelheid personen, door een individu, dat tot die massa behoort, met het doel, om daardoor zelf ruimschoots te deelen in den glans, die van zulk een verheerlijking afstraalt. -
Zoo is het Chauvinisme, als een Duitscher getuigt, dat de Pruisische schoolmeester de Franschen in '70 verslagen heeft en zoo is het ook Chauvinisme, als de Nederlander zijn volk de weldadige natie bij uitnemendheid noemt, of van wijlen zijn koningin Wilhelmina getuigt, ‘dat geen arme ooit zonder hulp van haar heenging.’ Zoo is het ook nationale bluf als daar van Titus vermeld wordt, ‘dat hij iederen dag verloren waande, waarop hij geen weldaad had verricht.’ -
Spreker wijdt hierbij een woord aan de bestrijding van de armoede en wijst er op, dat die vrijgevigheid tegenover de armen, niet eens zoo'n deugd is en het pauperisme niet vermindert, daar de oorzaak der armoede er niet door weggenomen wordt, evenmin als men de ziekte van de druif uitroeit, door het aantal phyloxera's met eenigen te verminderen. - Zoo over halve maatregelen sprekende, zegt de Heer Decker, dat het beste middel, om de kermis in eens te dooden, hem toeschijnt hierin te bestaan, dat men de voorrechten, die alleen in kermisdagen aan herbergen, danshuizen, publieke vermakelijkheden enz. verleend worden, - voorrechten van later of in het geheel niet behoeven te sluiten. - altijd, iederen dag toestaat. -- Dat langzaam inkrimpen van de kermis in sommige plaatsen, vindt Spreker halfheid en bespottelijk. - Het doet hem denken aan die Juffrouw, die zooveel van haar hondje hield, dat, toen de mode onder de honden voorschreef: voortaan zonder staart uit wandelen te gaan, zij maar niet kon besluiten het dier in eens den geheelen mooien staart te ontnemen; zij verdeelde hem in zes evengroote deelen en hakte daarvan iederen dag een
| |
| |
stukje weg. - Verder over halve maatregelen sprekende, haalt Spreker aan, hoe men in Duitschland de speelbanken, waar men ten minste tegen roof en moord beschermd werd, afschafte, maar er de geheime speelholen lustig laat gedijen en met geen pen is het te beschrijven, welke afschuwelijke tooneelen daar plaats grijpen. In een eerlijk spel ziet Spreker niets kwaads. Zelfs is de studie der kansrekening bij het spel een zeer gewichtige en aanbevelingswaardige studie. - Het spelen evenwel aan de Beurs met effecten noemt Multatuli een schandelijk spel. - En Spreker schrijft het toe aan gebrek aan practischen zin, dat men zijn geld weggooit aan Amerikaansche sporen, Russische sporen en meer in dien trant. Waarom heeft men de ongelukkigen, die in den laatsten tijd de slachtoffers van zooveel zwendelarij geworden zijn, niet gewaarschuwd en hen er op gewezen, hoe dwaas het is waarde te hechten aan al die beloofde, hooge winsten van buitenlandsche ondernemingen. - Als de voordeelen daar werkelijk zoo groot waren, dan zouden de menschen, in de onmiddellijke nabijheid, wel zorgen, dat er hun niets van ontging.
5e. Valsche philantropie, voortvloeiende uit huichelarij. Huichelarij noemt Larochefoucauld ‘de hulde, die de ondeugd brengt aan de deugd.’ Hiertoe rekent spreker b.v. de oorlog door de Noordelijken tegen de Zuidelijken Staten gevoerd. Zooals het heette, ter afschaffing der slavernij, dus in het belang der menschheid en toch dat was een valsche leuze der Noordelijken. Men wilde de Zuidelijke Staten, door hen buiten het bezit te stellen van nijvere werklieden, in hun industrie gevoelig knakken. Het was dus huichelarij, dat strijden voor de rechten van den mensch. En dat blijkt nog duidelijker, als men ziet met hoeveel onmenschelijkheid de vrij geworden slaven door diezelfde strijders voor individueele vrijheid thans behandeld worden. -
Ook moet men Engelands afschaffing der slavernij van af het juiste standpunt beschouwen. Het behoefde zich daarvoor, als handeldrijvende mogendheid, heel weinig opofferingen te getroosten. Iets anders zou men gezien hebben als Engeland meer een koloniale natie geweest ware. - (....)
Van slaven sprekende, merkte de Heer Decker op, dat men zich gewoonlijk van de verhouding van den slaaf tot zijn heer een verkeerd denkbeeld vormt. - De slaaf beschouwde zich te be- | |
| |
hooren tot het huisgezin. Het Romeinsche ‘familia,’ waarvan ons familie - bloedverwantschap, beteekende het huisgezin met inbegrip der lijfeigenen. - Spreker verhaalt: hoe een kleine jongen, onder zijn vroegere slaven, in een twist met een der knechts, over de betrekking waarin zij stonden tot den Heer, ‘zich het kindje noemde van Mijnheer.’
6e. Valsche menschenliefde, voortvloeiende uit godsdienst.
Spreker zegt, dat hij met schroom dit gedeelte van zijn rede aanvangt. Hij kwetst niet graag en toch is hij verplicht de waarheid te zeggen. -
Hij noemt het valsche menschenliefde, op ieder gebied, en dus ook op dat van den Godsdienst, eerbied te koesteren voor meeningen, die men dwaasheden vindt. Hoe kan men eerbiedigen, eer-bieden, d.i. hulde bewijzen, dat wat men als een dwaasheid bestrijden moet. -
Neen, zegt Spreker, men kleeft een meening aan of men verwerpt en bestrijdt haar en dan geen eerbied er voor. Zoo heeft Spreker geen eerbied voor de meening, die sommigen bezitten, dat zij, door op hun sterfbed rijke giften, groote geschenken aan kerk of liefdadige instellingen te doen, zich een plaats kunnen koopen in den hemel. O! in naam van den godsdienst heet zooveel ook philantropie, wat een caricatuur is van ware menschenliefde. - Weg dan met die vreemde philantropie en de ware menschenliefde gezocht in de natuur. - Gestreden met al wat in ons is voor zelfbehoud, voor eigen welstand! - Gestreefd naar het hoogste genot, dan streven wij naar ware deugd en bevorderen wij daardoor zonder twijfel het heil van den naaste. Niet gezwegen alzoo, waar men ons goed recht verkracht. -
Geprotesteerd met al wat in ons is; al strijdende voor ons zelven, maken wij den weg voor hem, die achter ons komt, gemakkelijker te begaan en alzoo werken wij ook tot heil van anderen. B.v. - Als men ons vervalschte levensmiddelen in de hand stopt, dan niet gezwegen. De welstandsleer verbiedt dat. - Neen, geprotesteerd en gevraagd: ‘Was de gulden, dien ik u schonk, besnoeid, vervalscht, of afgebeten met Koningswater, en zoo niet, waarom dan mij steenen tot spijze gegeven?’ -
Met een woord van dank voor de belangstelling, eindigde de Heer Decker zijn schoone rede, en een donderend applaus be- | |
| |
wees, dat hij vele harten door zijn talentvolle improvisatie getroffen had.
Wij roepen Hem een hartelijk tot weerziens toe!
Rockanje, 1 Mei '79.
L. Goudswaard Jr.
|
|