Volledige werken. Deel 17. Brieven en dokumenten uit de jaren 1874-1875
(1986)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 599]
| |
Maandelijksche praatjes
| |
[pagina 600]
| |
kunnen vatten. Vandaar dat zoo menig geschreven drama, hetwelk aan den hoek van den haard uitmuntend voldoet, veel van zijn aantrekkelijkheid verliest, als het wordt opgevoerd, terwijl, omgekeerd, een werk, dat bij lezing onbeduidend schijnt, op het tooneel dikwijls onderhoudend, soms voortreffelijk blijkt te zijn. Ter bevestiging van 'tgeen ik zeg, kan ik geen betere getuigenis vinden, dan in de houding van Multatuli tegenover zijn eigen drama Vorstenschool, voor en nadat het is opgevoerd. Vóór de opvoering had hij er de gunstigste opinie van en liet hij zich zelfs tot naïeve zelfverheffing verleiden in den uitroep: ‘mijn werk gaat niet voorbij’ enz.; - nu, na de opvoering, is de oprechte bekentenis van feilen gevolgd, waaronder er eene, die het geheele tooneelspel als zoodanig te niet doet. De auteur moet, volgens de verslagen van het door hem te Delft gesprokene, hebben verteld hoe Vorstenschool eigenlijk aan zijn tegenwoordige gedaante is gekomen, en na dat even pikant als rond verhaal, zal niemand meer verbaasd kunnen zijn, dat het als drama, waarin eenheid van gedachte, fiksche gang, korte dialoog en heldere uiteenzetting en motiveering hoofdvereischten zijn, niet goed is geworden. Multatuli had eerst het 1e, 2e en 4e bedrijf van zijn Vorstenschool afgewerkt en daarin den koning als karikatuur geteekend, welke teekening hij waarschijnlijk tot aan het slot zou hebben volgehouden, indien niet een toevallige omstandigheid in zijn plan verandering gebracht had en hij koning George had gerehabiliteerd. Die gulle belijdenis doet den schrijver alle eer aan, maar zij veroordeelt tegelijk het drama, waaraan dus niet één leidende gedachte ten grondslag heeft gelegen, waarvan niet kan worden gezegd dat het aus einem Guss is. Naar mijn inzien, maar misschien zie ik mis, heeft alleen zucht naar persifleeren, de drang naar het schilderen met te scherpe kleuren, Multatuli, toen hij Vorstenschool schiep, zoo leelijke parten gespeeld. Ware dit niet het geval geweest, dan zou hij ons een koning hebben voorgesteld, die in den beginne tot op zekere hoogte onbeteekenend was, maar hij zou niet, gelijk nu, een onmogelijke figuur van hem hebben gemaakt. De George van het tweede bedrijf - ik mag dit, zonder van napraten beschuldigd te worden, herhalen, omdat ik het de eerste maal | |
[pagina 601]
| |
geschreven heb op denzelfden avond, waarop Multatuli elders nagenoeg een gelijk oordeel over zijn koning uitsprak - de George van het tweede bedrijf is zoo geridikuliseerd, dat hij er nooit weêr van kan opkomen. De auteur doet daarom een vergeefsche poging, als hij hem tracht te rehabiliteeren. Een man die zich zoo mal aanstelt, als George in de scène der schouderweren voor ons optreedt, kan nooit een verstandig vorst meer worden. Voor hem is Vorstenschool te vergeefs geschreven. Het doet me pleizier dat Multatuli dit zelf heeft ingezien. Maar juist, omdat het drama die fout aankleeft, en ook omdat de redeneeringen van de koningin dikwijls te gerekt en te didaktisch zijn, de motieven niet altijd duidelijk blijken, de intrigue te diep ligt om bij aanschouwing gevolgd te worden, en de afluistermethode de versleten band is, die de tooneelen aan elkaêr houdt, geloof ik, dat het beter is Vorstenschool niet verder te bespreken als tooneelstuk, maar eenvoudig te beschouwen als een ‘Idee’, gelijk Multatuli ‘uit aandrang tot scheppen’, zooals hij 't zelf noemt, er meer heeft voortgebracht en uitgewerkt. En die idee is schoon, ofschoon niet nieuw. Zij is, wat meer zegt, een ideaal, dat, zal 't ook nooit geheel worden verwezenlijkt, toch allen, die in eenig opzicht invloed kunnen uitoefenen, moet bezig houden, omdat iedere stap, dien men ter bereiking er van doet, der lijdende menschheid ten goede komt. Deze vrij te maken van den druk des levens en haar te verheffen, - ziedaar wat Multatuli zijn Louise in 't hart heeft gelegd, wat zij in dichterlijke taal als haar doel beschrijft. De idee van Vorstenschool is derhalve edel, volkomen humanitair, en de auteur, in schijn vorst George onderwijzende, die nooit bij de lessen tegenwoordig is, heeft in zijn leerdicht een les gegeven aan allen, die hoog gezeten, 't zij door kuiperij en nietigheid, 't zij door talent, niet doen wat zij kunnen, om den lagere in ontwikkeling en materieele positie voort te helpen en op te beuren, als hij stilstaat of struikelt. En die les is alles behalve zacht. Geducht o.a. is de geeseling, welke hij toedient aan hen, die in plaats van hun uitstekende betrekking te gebruiken om te helpen, haar misbruiken om te verdrukken, om eigen zonden te werpen op de schouders van anderen en om onschuldigen als schuldigen voor te stellen, wanneer 't in hun kraam te pas komt. | |
[pagina 602]
| |
Dat er inderdaad zulke individus gevonden worden, niet alleen aan het hof, gelijk Multatuli wel zal weten, maar in alle klassen der maatschappij, rechtvaardigt de kreatie van Vorstenschool, al rechtvaardigt zij niet de overdrijving, waaraan de auteur zich bij de schildering van menigen toestand, gelijk bij de teekening van menig karakter of figuur, heeft schuldig gemaakt. Die overdrijving heeft meermalen aan 't effect van zijn idee geschaad, dat krachtiger zou werken, als de idee meer natuurlijk en dus meer naar waarheid ware ingekleed. De persiflage van den koning en zijne hofheeren daargelaten, stuiten wij ieder oogenblik op omschrijvingen en passages, die òf niet eenvoudig genoeg zijn om indruk te maken, òf niet beantwoorden aan de idee. Reeds in het begin treffen wij zulk een tegenspraak in gedachte en voorstelling aan. Multatuli laat daar, in 't eerste bedrijf, Louise voor ons optreden als de koningin, die een moeder wil worden van haar volk. Zij gaat niet af op inlichtingen van hofdames of andere gedienstige geesten, maar met eigen ooren wil zij hooren, uit eigen aanschouwing wil zij de nooden des volks leeren kennen. Voortreffelijke mise en scène! Maar wien kiest Multatuli nu uit om haar in het paleis de ellende van het volk te verhalen? Geen braaf werkman, die ondanks zijn goed-oppassen en aanhoudenden arbeid niet kan voorzien in de behoeften van zijn gezin, maar een verloopen dronkaard met rooden neus, en op de ontmoeting met dat bedelend individu grondt zij een prachtige beschouwing over het lijden van het volk. Zou nu die beschouwing niet veel meer aangrijpend zijn geweest als in plaats van den drinkebroêr Puf een oppassende en toch arme en ongelukkige werkman ze haar had ingegeven? Het is dichters over 't algemeen en Multatuli in 't bijzonder eigen om wat sterke tinten te gebruiken, maar die te veel wil bewijzen bewijst dikwijls niets en alle charge vermindert de uitwerking. Wel treft zij gedurende een oogenblik, doch laat niet den blijvenden indruk achter, dien de schepper der idee moet wenschen. En charge vinden wij in bijna iedere scène, ik zou haast zeggen: op iedere bladzijde van Vorstenschool. Het kan zijn, dat de auteur te rijk aan beelden is geweest, toen hij zijn gedicht voortbracht, maar dan geldt ook hier het ne quid nimis! | |
[pagina 603]
| |
Te groote rijkdom van beeldspraak moge in 't oog van hen, die slechts armoede kennen, een benijdenswaardige bezitting zijn, ook zij is niet zelden lastig en gevaarlijk, omdat de waarheid en de kracht veelal zoek raken onder den schat van beelden en voorbeelden. Te rijk - om dat euphemisme voor charge te houden - is Multatuli, als hij Louise laat vertellen, hoe zij denkt over liberaal, enz., vooral omdat zij er eigenlijk niets over denkt en verklaart, slechts naar wat ‘waar is’ te zoeken. Te rijk is Multatuli in de scène der schouderweren. Te rijk is hij, als hij door Louise op van Huisde de entomologie laat toepassen, door hem aan zijn stoel te spijkeren, gelijk de insektenvriend den vlinder opsteekt. Te rijk aan beelden is Louise's taal bijna altijd. Soms schijnt die rijkdom niet uit natuurlijke, frissche bron gesproten, maar heeft hij iets gezochts, soms ook leidt hij tot buitensporigheden in uitdrukking of tot tegenspraak en verwarring. Aan staaltjes van een en ander ontbreekt het waarlijk niet. Zoo hinderen mij tegenspraak en verwarring o.a. in de daar juist genoemde vlinderscène. Op blz. 109 (4e druk) zegt Louise tot v. Huisde, dien zij wil pijnigen: ......Hebt gij ooit
Een vlinder, fladdrend, tegenstrevend, op
Een schijf van kurk genageld? Blijf toch zitten!
Dat is voor sommigen een groot vermaak....
Ze noemen 't, meen ik, entomologie.
Men stoort zich, schoon het diertje niets misdeed,
Niet aan z'n angstig spartlen. Met een speld
Prikt men 't meedoogenloos door 't lijfje heen....
Een slecht entomoloog, die dit niet kan,
En die zich roeren laat door de onschuld van
Zoo'n beestje! Als 't nog 'n slang was, of 'n wesp,
Een scorpioen, 'n pad, 'n adder.... dan, ja dan,
Dan zou ikzelf - wie weet? - het naglen op
'n Plank, en mij niet storen aan 't gespartel,
En slaan met vaste hand den priem door 't hart!
Nu moet men hieruit en uit hetgeen voorafgegaan is opmaken, dat Louise v. Huisde niet voor een vlinder, het onschuldige diertje, | |
[pagina 604]
| |
maar voor een adder houdt, en dat zij hem daarom gaat folteren. Tegen entomologie heeft zij overigens een weêrzin. Vier bladzijden verder echter vertelt zij, dat zij op 't oogenblik haar troost zoekt in entomologie, - altijd door v. Huisde te plagen - maar dat ook aan dat vermaak een eind komt en ‘'t jammer is van de spelden.’ Intusschen duurt de pijniging nog lang, zeer lang voort, en vraagt Louise, die reeds zelve had verzekerd, dat het ‘jammer was van de spelden’, aan v. Huisde, twee bladzijden verder, ‘of de vlinder soms de speld niet waard zou zijn.’ Gezocht zijn o.a. histories als die van 't proces van Schukenscheuer en de uilen; gezochter nog de speling met blijken en schijnen in den mond van v. Huisde, die, ofschoon voor scherpzinnig doorgaande, wèl bezien, onzin spreekt. En de buitensporigheden in uitdrukking zijn niet minder in 't oog vallend, dikwijls zelfs hinderlijk. Ik spreek niet eens van woorden gelijk voorkomen in 't Uilenlied van Spiridio, in Herman's verklaring van zijn toorn aan zijn zuster, in 't verhaal van Puf ten huize van Herman, maar ik vraag, wie zich kan voorstellen, dat een jonge koningin, hoe schrander en geleerd ook, van 't Behoud sprekende, tot haar schoonmoeder zegt: - Elke terz
Van een sekonde draagt z'n navelmerk
Als wij. Wie 't loochent, zegge: ik had geen moeder.
Al te maal overdrijving! Dat, verder, een letterzetter spreekt van de ‘trap der jeugd’, kan er des noods door, maar men verbeelde zich een ijzergietersknecht, in toorn uitroepende: Met deze vuist
Wil ik hem knijpen, tot z'n schurkenziel
Hem ettrend neus en ooren uitspat... en: beleefd?
'k Wil met m'n tanden hem het hart vermalen,
De vuile brij hem spuwen in 't gezicht.
Zulke uitdrukkingen zijn ten eenenmale misplaatst in den mond van een eenvoudigen werkman. 't Zijn de woorden van een boos dichter, die zijn rijkdom aan beelden op onaesthetische wijze misbruikt. Hoe natuurlijk is daarentegen weêr de uitval van denzelfden ijzergieter tegen de hofdame, die gezegd heeft, dat het niet ‘goed’ was in zijn woning; hoe onovertroffen schoon en uit de ziel gezongen | |
[pagina 605]
| |
de bevrediging van den toornige door Hanna en het ontwaken van 't poëtisch gevoel in dat jonge meisje. Die bladzijden behooren met die in het eerste bedrijf, waarin Louise haar hart lucht geeft, tot de best gedachte en geschrevene welke wij in lyrisch dicht bezitten. De letterkundige vorm moet trouwens over 't geheel geprezen worden. Met pittigheid en oorspronkelijkheid zijn de gedachten meestal uitgedrukt en aan geestige wendingen ontbreekt het niet. Toch schuilen onder de vloeiende rijmlooze jamben niet weinige maatlooze, welke een vierden druk niet hadden mogen beleven. Moge Multatuli, aan wien zoo groote scheppingskracht is gegeven, ons spoedig een drama schenken, met een even schoon idee als dat van Vorstenschool, maar meer naar de eischen der scène ingekleed en uitgewerkt en zonder charge en al de fouten, die daaruit voortkomen! Welk Nederlander zou alsdan dien grooten denker niet dankbaar zijn, en hoe zou hij-zelf een beteren verspreider zijner gedachten kunnen vinden dan het tooneel, waarvoor hij nog al te weinig heeft gedaan? (....) |
|