Volledige werken. Deel 17. Brieven en dokumenten uit de jaren 1874-1875
(1986)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdBurgemeesterlijke censuur?De kunst schijnt toch maar gedoemd te zijn in Nederland perse verschoppeling te moeten blijven. Niet alleen het nederlandsche publiek behandelt den kunstenaar nog maar al te dikwijls als een bedelaar, van wien men zich met een braspenning mag afmaken, - maar ook de regeering werkt meê om het stiefkind op ‘water en brood’ te houden. ‘Kunst is geen regeeringszaak’ werd voor eenige jaren met zekere pathos geleeraard door een der ‘geachte’ voorgangers van ons volk - en al lokte dat gezegde dan ook meermalen een krachtig protest uit van de zijde van hen, die wel degelijk ook in het aankweeken van kunstzin een krachtig middel zien om een volk te ontwikkelen en te beschaven, iets waarvoor eene regeering - ook in haar eigen belang - niet onverschillig mag zijn, - toch bleef het bij ons bij 't oude en werd van regeeringswege weinig of niets voor de kunst gedaan. Dat de kunstzin van ons volk dan ook over 't algemeen nog op zoo'n lage trap van ontwikkeling staat en de ware kunstenaar hier weinig aanmoediging vindt voor zijn ernstig streven, behoeft niemand te bevreemden. Dit laatste nu geldt vooral van den tooneelkunstenaar. Nog maar al te weinig is het denkbeeld doorgedrongen, dat het tooneel kàn en moet zijn: een leerschool voor het volk; dat het strekken kan en moet om hoofd en hart beide te ontwikkelen en een kweekplaats moet worden ter bevordering van het schoone en goede. De tooneelkunstenaar nu, die aldus zijne roeping opvat en wiens ernstig streven het is, om door het ten tooneele brengen van degelijke stukken van bekwame auteurs, den smaak van het pu- | |
[pagina 523]
| |
bliek te beschaven en te veredelen - zal weinig sympathie en steun vinden bij het publiek, dat nog maar al te zeer verzot is op monsterachtige spectakelstukken; op drama's, die soms in slachthuizen schijnen geboren te zijn, want ze rooken meestal van bloed; of wel op operettes als: Pariser Leben, Madam Angot, en hoe deze gedecolleteerde tooneel-nonsens verder moge gedoopt zijn. Het Nederlandsch tooneel wordt op die wijze nog maar al te zeer bevolkt met allerlei misgeboorten uit den vreemde en ons publiek slikt die slechte kost, die bovendien nog meestal in slecht nederlandsch voor hen wordt opgedischt, met graagte. En aan den nederlandschen acteur, die zijne roeping ernstig opvat en niet verkiest meê te doen met de wansmaak van het publiek - blijft ten slotte toch slechts de keuze over tusschen Madam Angot's of... bezwijken. Het eene toch wordt beloond met stampvolle zalen en recettes; - het andere gestraft met ledige banken en... hongerlijden. Is het wonder, dat hij eindigt met zijne roeping ontrouw te worden en zich encanailleert met ‘Madame Angot's’ etc?.. Of onze tooneelkunstenaars zelf ook schuld hebben aan dezen treurigen toestand? Wie zou 't durven ontkennen? Wie onzer weet het niet, dat er bijv. onder hen velen gevonden worden, die even weinig idée van kunst hebben, als 't publiek waarvoor zij optreden, en wier moraliteit gelijken tred houdt met de walglijke tooneelproducten, waarvan zij zich de tolk maken? Maar dezen zouden al heel spoedig van het tooneel worden verdrongen, als wij ophielden hen te steunen en aan te moedigen; als wij ons niet tevreden stelden met de slechte kost, die zij ons voorzetten en het streven van den waren kunstenaar beter op prijs stelden. Gaarne erken ik echter, dat in den laatsten tijd teekenen van vooruitgang te bespeuren zijn en zich verblijdende verschijnselen vertoonen, die op een betere toekomst voor ons tooneel doen hopen. Ik behoef hier slechts te herinneren aan de oprichting van het tooneelverbond, dat, in 't leven geroepen door mannen, die hart hebben voor de kunst en waarvan sommigen zelf vaak met vrucht voor het tooneel werkzaam waren, reeds de grond legde voor een tooneelschool, waar de toekomstige kunstenaar gelegenheid vindt zich veelzijdig te ontwikkelen en te bekwamen voor zijn | |
[pagina 524]
| |
schoone, maar moeilijke loopbaan. Voorts mag er met voldoening op gewezen worden, dat letterkundigen van naam in den laatsten tijd meer en meer hunne krachten beginnen te wijden aan het tooneel en dat hunne pogingen om onze tooneel-litteratuur met oorspronkelijke stukken te verrijken, ook meer en meer door het publiek op prijs wordt gesteld. Vooral de wijze, waarop Multatuli's ‘Vorstenschool’ dezer dagen door het publiek werd ontvangen mag m.i. als een verblijdend verschijnsel worden aangemerkt en met grond doen hopen op een betere toekomst. Waar toch het publiek zóó ondubbelzinnig zijne sympathie betuigt aan den auteur en diens scheppend genie, - waar het zulke doorslaande blijken geeft van ingenomenheid met het ernstig streven van den kunstenaar om zoo'n meesterstuk zóó flink weer te geven, als het gedaan werd door het tooneelgezelschap van den nieuwen Rotterdamschen Schouwburg, gesterkt met de dames Kruseman en Baart, dáár mag men immers niet twijfelen aan eene betere toekomst voor het tooneel en den tooneel-kunstenaar? En toch begon ik mijn artikel met eene jeremiade? Ja, lezer! En ziet hier, wat mij daartoe aanleiding gaf: De meesten uwer zullen zich zeker nog wel herinneren, hoe voor eenigen tijd met zekere animositeit geschreven werd over het verbod van den heer J.T. Luyckx, toen waarnemend burgemeester te 's Hertogenbosch en dezer dagen aldaar overleden, - over diens verbod om de operette Pariser Leben aldaar op te voeren. Hij grondde dat verbod op art. 188 der Gemeentewet, waarbij hem de bevoegdheid werd toegekend tot zoodanige handeling.Ga naar voetnoot* - Gelijk men weet werd niet alleen door den heer van Lier, als ondernemer van de door den burgemeester geweigerde voorstelling, hiertegen geprotesteerd, maar ook door ingezetenen van 's Hertogenbosch een bezwaarschrift bij de Tweede Kamer ingediend, over deze, huns inziens onrechtmatige handelingen van den heer Luykx. | |
[pagina 525]
| |
In hare zitting van Dinsdag jl. nu werd over deze zaak door de Kamer beraadslaagd en ten slotte de conclusie van het verslag omtrent de regeeringsinlichtingen desbetreffende, zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Die conclusie hield eene dankbetuiging in aan de Regeering voor de door haar verstrekte inlichtingen. De slotsom is deze: dat de waarnemende burgemeester te 's Hertogenbosch binnen de grenzen der wet en der burgemeesterlijke macht gebleven is, toen hij de opvoering van Pariser Leben verbood. M.a.w. elke burgemeester wordt bij meer genoemd art. 188 een onbeperkt recht toegekend van tooneelcensuur, zonder aan eenige controle van hooger bestuur te zijn onderworpen. Ik behoef er zeker niet op te wijzen tot welke treurige consequenties zoodanige wets-interpretatie noodwendig moet lijden, en hoe daardoor èn de tooneelkunstenaar èn het publiek, dat belangstelt in tooneelvoorstellingen, overgeleverd is aan de luim, aan het vooroordeel, - om kort te gaan: aan de willekeur van het een of ander burgemeestertje. Wat gisteren geschiedde met Pariser Leben - ik zal het zedelijk gehalte van dat stuk volstrekt niet verdedigen, maar wijs er slechts op, tot welke consequenties soortgelijke handelingen kunnen en moeten leiden - wat gisteren geschiedde met Pariser Leben, kan morgen gebeuren met Vorstenschool of andere degelijke stukken. De burgemeester vindt eenvoudig goed het stuk onzedelijk te verklaren, of strijdig met de openbare orde, en... la mort sans phrase is uitgesproken over de voorgenomen uitvoering. Nu weet ik wel, dat niet alle burgemeesters op deze wijze misbruik - want zóó blijf ik het noemen - zouden maken van eene bevoegdheid hen bij de wet toegekend, maar de mogelijkheid daartoe bestaat toch; de kunstenaar en het kunstlievende publiek zijn in dezen geheel afhankelijk van den burgemeester-alleenheerscher. Is dat billijk en is dat niet in strijd met ons begrip van individueele en maatschappelijke vrijheid? Behoudens vele flink ontwikkelde en respectabele mannen, vindt men onder de burgemeesters toch ook wel individuën, die weinig ontwikkeld en weinig gerespecteerd zijn. Ieder, die ook maar eenigszins op de hoogte is van de wijze, waarop sommige burgemeesters gefabriceerd en aan 't hoofd eener gemeente geplaatst | |
[pagina 526]
| |
worden, zal 't ons moeten toestemmen, dat aan de kunst en den kunstenaar telkens een slag in 't aangezicht gegeven wordt, zoo dikwijls zij zich zouden moeten onderwerpen aan de censuur van dergelijke kunstrechters. Wie toch waarborgt hen, wie waarborgt het publiek, dat die heeren censoren eenig begrip hebben over kunst en dus bevoegd zijn om als kunstrechters op te treden? En waar verwierven zij zich wel het diploma, dat hun het recht geeft, als zedemeester in 't hoogste ressort te oordeelen? Zou ook in deze misschien het verstand moeten komen met het ambt; of zag de Nederlandsche wetgever wellicht in elken toekomstigen burgemeester reeds een Maecenas, wiens kunstrechtelijke uitspraak per se onfeilbaar moest zijn? Ik weet het niet, maar wèl weet ik, dat het gebeurde te 's Hertogenbosch een gevaarlijk incident stelt, waardoor de kunstenaar en het publiek voortaan geheel zullen zijn overgeleverd aan de willekeur van een enkel individu. En dàt strijdt immers met al onze begrippen van recht! Men verkondige van regeeringswege de - vroeger ook door ons bestredene - theorie: ‘kunst is geen regeeringszaak!’; - onze regeering weigere desnoods ook maar een enkele penning op de begrooting uit te trekken ter bevordering en ondersteuning der kunst, - maar men wake er dan toch voor, dat de tooneelkunstenaar en het publiek voortaan worde overgeleverd aan de willekeur van den eersten den besten dwarsdrijvenden burgemeester. Daartoe is het m.i. dringend noodig, dat hooger beroep van de beslissing des burgemeesters op art. 188 der Gemeentewet worde toegelaten, en zou dus bedoeld artikel, noodzakelijk in dien geest behooren te worden gewijzigd. B. |
|