Volledige werken. Deel 17. Brieven en dokumenten uit de jaren 1874-1875
(1986)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdMultatuli's Vorstenschool.
| |
[pagina 454]
| |
te vermijden dat Van Weert der koningin een nachtelijk bezoek bracht - een bezoek trouwens dat het tegenovergestelde van iets onedels bedoelde - het doen voorkomen of deze des nachts bij Hanna verscheen en Puf een geldbeurs had ter hand gesteld, die hij beweerde op de trap naar Hanna's kamer te hebben verloren, en de boekdrukkersknecht had dientengevolge, van de pleegmoeder zijns kinds sprekende, een uitdrukking gebezigd, die den toorn van Herman maar al te zeer wettigde. Spoedig echter gelooft de broeder weder aan haar onschuld, maar deze is daarmede nog niet voor de kwaadsprekende wereld bewezen. In de tweede afdeeling van hetzelfde bedrijf treffen wij in Hanna's kamertje de koningin met haar hofdame De Walbourg aan. Onder een gesprek, dat door voorgewende kiespijn der laatste opzettelijk wordt gerekt en waarin Hanna hare omstandigheden blootlegt, treedt Herman binnen en verklaart, dat hij nu althans iets weet, den naam (Van Weert) van den man, die ‘zoo iets’ aan het hof is en Hanna's naam in opspraak heeft gebracht. Nu volgt een belangwekkend tooneel. De barschheid van Herman tegenover de hem onbekende vorstin, die nu den samenhang begint te begrijpen en op edelaardige wijze de beleedigde Hanna aanspoort alles in het werk te stellen om haar goeden naam te zuiveren, wat deze afwijst uit vrees van de koningin een smet aan te wrijven; het streven van De Walbourg om haar gebiedster te doen vertrekken, ten einde haar te vrijwaren voor het vernemen van nog meer woorden, die haar verre van aangenaan kunnen zijn, immers Albert heeft reeds verklaard, dat men overal vertelt, dat Van Weert de minnaar der koningin is, - dat alles vormt een pikant tafereel. De verschijning van Hesselfeld in het gewaad van een lakei geeft eindelijk aanleiding tot de ontdekking dat de vreemde dame, die zich onder het nederige dak der naaister bevindt, de koningin in persoon is. Het vijfde of laatste bedrijf eindelijk brengt ons weder op Louises Rust, thans in een warande, waar wij eerst alleen De Walbourg aantreffen. Spoedig verschijnt de koning, die gebukt gaat onder het besef dat hij zijn onschuldige gemalin ten onrechte heeft verdacht, en thans al het mogelijke wil doen om zijn fout weer goed te maken, wat blijkt uit zijn gesprek met de hofdame. Men zou dit tooneel de ‘strafoefening’ of wel de ‘eerherstelling’ kunnen noe- | |
[pagina 455]
| |
men. Van Huisde, de intrigant, die aanleiding had gegeven tot het geheele hofkabaal, is op dit uur bij de koningin ontboden en krijgt - de koning is inmiddels afgetreden - in de koelheid, waarmede de hofdame hem bejegent, reeds een voorproefje van hetgeen hem van de vorstin te wachten staat. De auteur, die in zijn rol optreedt, heeft bij het nu volgend bijtend onderhoud met de beleedigde koningin, die tevens Hanna in haar eer wil herstellen, geen gemakkelijke taak, daar het van de nuanceering in de actie, waarop 't hier voor hem bijna uitsluitend aankomt, zal afhangen of hij zal voldoen. Reeds door de ironische woorden der vorstin ten diepste vernederd, ziet Van Huisde zich eindelijk gedwongen Hanna, die met Herman en Albert tegenwoordig is, geknield om vergeving te smeeken en kan eindelijk vertrekken met de overtuiging dat hij in ongenade is gevallen. Na het aftreden van alle overige personen behalve de vorstin verschijnt de koning opnieuw, nu om te verklaren dat hij ‘anders wil worden dan hij was.’ De woorden, die hij ten slotte spreekt, geven op treffende wijze de geheele strekking van het drama weder: ‘Ik wil als gij, Louise, mijne plaats verovren in het hart des Volks’.... Daarom omschreef Multatuli zelf den titel Vorstenschool in de volgende bewoordingen: ‘Vluchtige schets van een paar verschillende wijzen waarop hooggeplaatste personen hun roeping zouden kunnen opvatten.’ Zoo we ons een paar opmerkingen wilden veroorloven, zouden we vragen of de schrijver op pag. 68 (nieuwe uitgave van G.L. Funke) bij het nederschrijven der overigens zoo kernachtige regels: ‘Elke terz van een seconde draagt z'n navelmerk als wij’, niet eenigszins uit het oog heeft verloren, dat hij die woorden eener vorstin of, meer algemeen, eener beschaafde vrouw in den mond legde. Men behoeft zeker nog geen purist te zijn om tot die meening te komen. Zoo ook klonk ons de uitdrukking ‘Scheer je weg!’ (pag. 98) in haar verband wel wat zonderling in de ooren. Maar wij zeiden het reeds, wij zouden ons van alle critiek onthouden. Wie zou zich bij zooveel schoons ook aan een wellicht nog subjectief oordeel willen wagen? Sporen wij liever onze lezers aan gebruik te maken van het zeldzame genot, dat ons tooneel morgenavond zal aanbieden. Is zulks een aansporing overbodig met het oog op de actrices en vooral op | |
[pagina 456]
| |
den auteur, wiens werk zeker geen aanbeveling behoeft, zij kan haar nut hebben voor het tooneelgezelschap, dat den moed had een taak te ondernemen, waarvoor anderen terugdeinsden. Moge het in een drukke opkomst een bewijs van waardering erlangen! |
|