‘Vorstenschool.’
‘Niet mogelijk.’
‘Of Vorstenschool óf niets, adieu!’
Twee dagen later kwam Albregt mij vragen of ik hem de V. eens leenen wilde ‘om in te zien’ en den zelfden avond, toen ik in de pauze verkleed was en zoo'n beetje met *** stond te praten, vroeg zij mij op eens: ‘Kent u de troep van Haspels niet?’
‘Neen.’
‘Daar is, geloof ik, een heer, ik weet 't niet zeker, maar ik geloof 't, die 't zelfde stuk wil spelen als u.’
‘Welk stuk?’
‘Ja, dat weet ik zoo precies niet... 't is een stuk dat hij voor zijn benefietrol wilde kiezen, omdat hij een koning wou zijn, als u de koningin wilde wezen, Louise heet ze, geloof ik; die heer zei dat hij u daar wel eens over wilde spreken.’
‘Maar ik ben hier geëngageerd en ik mag van den winter nergens anders spelen.’
‘Hè! hoe jammer! Want die meneer zei dat 't zoo goed zou wezen, als u nu ook eens dat andere gezelschap wat geld hielp verdienen, en hier durven ze niet te spelen wat u vraagt, dáár bij Haspels durven ze alles.’
Eenige dagen later was ik in den Haag, waar ik Valois, Directeur van den Hollandschen schouwburg, spreken moest over een zaal voor een lezing.
‘Wat ben ik blij u te zien!’ begon hij. ‘Ik had reeds willen schrijven om u te verzoeken mij toe te staan ook hier uwe “Echtscheiding” op te voeren; zou u er iets tegen hebben ook bij ons te spelen?’
‘Neen, volstrekt niets, maar ik ben dezen winter gebonden, ik mag...’
‘Nu, den volgenden winter dan, willen wij den volgenden winter uw stuk in den Haag opvoeren?’
‘Och, Mijnheer Valois, mijn stuk deugt niet voor Nederland; ik heb 't geschreven, denkende dat de tooneelen hier te lande even als in 't buitenland gemachineerd waren, maar dat zijn ze niet, en te laat heb ik begrepen dat hier de glorie in de zaal gezocht moet worden en niet op de scène.’
‘Maar wil u dan iets anders spelen? een stuk met eenvoudiger mise-en-scène?’