Het weinige dat ge my over haar schryft, en over Uw verhouding tot haar, vind ik zeer treffend! Zeg my eens welk vak van studie zy koos, of welke vakken? Heeft ze de noodige middelen?-
Of ik alleen ben? Neen, beste kerel. Jammer dat ik geen tyd heb om U uitvoerig te vertellen hoe ik hier kwam, met wie, waarom myn allerliefste vrouw en kinderen naar Italie gingen, waarom ik hier bleef, en hoe dat alles 'n noodzakelyk gevolg was gedeeltelyk van gewone omstandigheden, gedeeltelyk van 'n helsch opzet dat me van vrouw en kinderen beroofde. De zaak is te intiem om publiek te behandelen, maar ik kon niet nalaten er op te doelen. Ik zeg hier-en-daar: my is 'n slag geslagen die me verder voor alle slagen onverschillig maakt’ of zoo-iets. Nog-eens, ik kan die gansche historie niet ophalen. Ze is te droevig voor me, en zou ook te veel tyd kosten. Genoeg dat ik hoogstwaarschynlyk m'n kinderen voor immer verloren heb! En men spreekt van katholieke ‘Jezuiten!’
Ik moet veel overslaan, en erin berusten dat ge het bovenstaande niet begrypt. Voor zeer vele jaren reeds - neen, te beschryven is die zaak niet! Ik zal alleen antwoorden op Uw fideele vraag: of ik alleen ben. Neen! Jufvrouw Schepel is by me, een toonbeeld van liefde, opoffering en trouw. Van zeer deftige familie heeft ze, wetende wat ze deed, alles opgegeven om - met goedvinden myner vrouw die zich eens-vooral belastte met de kinderen, wat ná Lebak de afspraak was - om my aantehangen, te steunen, te verzorgen. (In 't dagelyksche kan ik niet alleen zyn. Dan ben ik à la merci van den eersten den besten.) Nu dan, zy is by me, en doet het onmogelyke om myn gewond gemoed te verplegen. Want m'n doorgaande stemming is verdriet. Ze heeft zonder morren, zonder treurigheid zelfs, armoed en honger met me geleden; nu niet, maar toen ik geen uitgever had. Ik heb 't nu betrekkelyk goed. (Honger, niet by wyze van spreken, niet boekerig-waar, maar inderdaad! Doch over hare verdiensten uitteweiden, komt nu niet te-pas. Ge zult haar leeren kennen.
Tot ons beider verdriet zyn we nu wel genoodzaakt te trouwen. Het komt ons allebeî... hoe zal ik zeggen? Nu dan, alledaagsch, en byna gemeen voor! Zy bleef liever op 't standpunt dat geschetst wordt op blz. 383 van m'n V bundel Ideen. Maar 'n bourgeois huwelyk is in myn belang noodig. Ik ben er misselyk van, en als ik