| |
[2 mei 1862
Brief van Multatuli aan Mimi]
2 en 3 mei 1862
Brief van Multatuli aan Mimi, door haar gedateerd: 2 mei '62.
Drie dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven (M.M.). Voor de Kruseman-kwestie zie men Volledige Werken deel IX, blz. 710, en voor diens ‘koele brief’ bij 25 september 1861.
De ‘engel van hooge liefde’ is Charlotte de Graaff; zie de brief van 4 mei 1862.
Vrijdag avend.
Neen, zeker zal ik U niet lang laten wachten, mijn lief kind! Die vraag is uw laaste woord en je wist wel dat ik gaauw zou antwoorden op uw heerlijk lief schrijven. Daar ligt een charme in uwe opregtheid die mij geheel inneemt en, - nu iets geks uit mijn eigen mond - ik ben die opregtheid waard. Ik huiver bij de gedachte dat een hart als 't uwe zich openbaren zou aan iemand die 't niet wist te waardéren. Ik voel de reinheid van uw gemoed, en nog eens, ik ben het waard. Vooraf heb ik U iets te zeggen dat komiek klinkt: ‘gij behoort tehuis in mijn vak’. Een makelaar, een handelaar, heeft (of wordt verondersteld te hebben)
| |
| |
verstand van waren, van goederen. Welnu, menskunde is mijn vak. Zoo vreemd mij vele andere dingen zijn (van materieel belang) zoo scherp zie ik in de gemoederen, mits ze van adel zijn als 't uwe. Ik las uw ziel in uw eerst kort brief je. Ik wist dat gij mij kennen wildet. Het drukte mij dat ik U daarop zoo lang liet wachten. Ik las meer nog uit uw tweeden brief. En uit den derden zeer veel, ja alles. Maar vóór die beide laaste brieven wist ik dat gij mij lief hadt. En op dàt weten, dàt begrijpen verhef ik mij! Want even als 't spreken van een taal, juist zóó als ze wordt gesproken in 't land waar ze t'huis hoort, doet gissen dat men verkeerd heeft in dat land, zoo is 't aanslaan van den toon die er klinkt in uw hart, een bewijs dat ik bekend ben in 't heerlijk schoon gewest van reinheid, van zucht tot offer, van hoogen moed. In de middeleeuwen waren er wapenherauten die aan zekere kenteekens onderscheidden of men van goeden adel was. Ik heb die kenteekens gevonden in U, mijn lief kind.
En, om je te laten zien hoe dat lezen in een gemoed geschiedt - ziehier een voorbeeld. Ik heb er meer, maar kies 't eenvoudigste. Gij kunt daaruit meteen zien hoe stijl geen kunst is of kunstje, maar alleen voortspruit uit het hart. Uw hart heeft U, zonder dat gijzelve daaraan dacht, iets in de pen gegeven dat voor een opmerker frappant is. Weet je nog 't begin van uw tweeden brief? Het eerste woord, neen woordje? Bedenk eens. Uwe bedoeling was eenvoudig den brief te beginnen met de mededeeling dat ge mijne oproeping hadt gelezen. Dat's makkelijk uittedrukken. Er waren oneindig veel manieren op. Uw hart deed u beginnen met het woordje: en! Kind, kind, wie begon ooit een brief of boek of hoofdstuk met en? In den bijbel, ja - maar daar is 't niet: ‘et’ maar or, ons: nu. 't geschiedde nu in de dagen &c.’
Daarmeê zal ik je lang plagen! In 't p.s. van dien brief zeg je: ‘ik heb zooveel aan je gedacht.’ O, lieve, dat wist ik al. Pedant, hè? Fat, hè? Kan ik het helpen. Uw enhad je verraden. Begrijp je dat? (O, tutoyeer mij ook, en laat onze hooghartigheid indedaad hoogheid van hart zijn. Ik vind het zoo prettig alle wereld wegtegooien. Mijn nichtje, een kind mijner zuster, ja zelfs haar broêrtje (van 14 jaar) noemen mij Eduard. Het oomschap vatten ze niet in mij.)
Dat en toonde mij aan dat uw brief een voortzetting was van
| |
| |
uwe gedachten. En is een voegwoord, 'n woord dat wat zamenvoegt. Er moest dus iets wezen dat uw brief voorafging: ‘En gij hebt mij iets te zeggen, en verlangt mijn adres!’ Zie eens hoe uw hart daar voor doctor in de letteren gespeeld heeft! Gij zelve wist het niet!
Dat is plagen, niet waar, mijn opregt kind! O, neem 't aan als hartelijkheid. Ik zou U niet plagen, als ik niet voelde hoe dat U uw toon tegen mij zal gemakkelijk maken, en tevens dat ik in staat ben U optenemen in mijn hart. Wees heel gerust, lief kind, over Uwe verloving met mij. Er is zooveel grootheid in uw zijn, dat ik door U goed worden zou, als - ja, toch schrik ik bij 't idee als zooveel overgegevenheid in verkeerde handen viel! Maar zou dat kunnen? Ik geloof en hoop: neen! Want zou 't mogelijk wezen dat een slecht mensch zoo'n goddelijk vertrouwen inboezemde? Ik voel mij goed door en om U. Daar is iets heiligs in U dat mij, en ieder, heiligen zou. Als ik u plaag met wat ik uwe declaratie zal noemen, is dat om eigen met U te worden, en U eigen te maken, maar de hoofdindruk uwer handelingen is mij plegtig. Ik ben bovendien ernstig in mijne opvattingen, vooral in zaken van 't hart.
- Ik hoop ditmaal U wat uitvoeriger te schrijven. Altijd zal ik dat niet kunnen. Er zal een tijd komen dat ik U in dat opzigt verwaarloos. Maar ik beschouw dezen brief als een soort geloofsbelijdenis, als complete toenadering, zoo dat ge mij goed kent, en me zult ontvangen of ontmoeten als eigen, geheel eigen.
Eerst zal ik daartoe uw' brief beantwoorden, die mij innig goed deed. Uw vertrouwen steunt mij. Ik draag en lijd veel, maar zoo iets beurt me op.
Het bedroeft U dat ik weinig zulke brieven krijg. Neen lieve, ik krijg veel zulke brieven, - dat wil zeggen: betuigingen van sympathie, - maar onder die velen merkte ik uw' brief op. Uw schrijven behoeft niet alléén te staan om opgemerkt te worden. Er was een toon in die mij trof. Over 't algemeen echter heeft men voor mij eene soort van sympathie die mij boos maakt. Maar om opregt te zijn moet ik zeggen - (zie bij***).
Neen dit eerst. De mannen, 't volk, de natie is lafhartig. Zij durven geen hand uitsteken. Ik vind bijv: zoo vreemd dat zij die mij slecht noemen, die tegen mij partij trekken voor ik weet niet
| |
| |
welke soort van zedelijkheid, - dat zij zoo weinig partij trekken tegen de schandelijke onzedelijkheid op énorme schaal die door Nederland in Indie wordt gedreven. Zie, dat's zoo komiek. Ik zou (om te blijven bij die vertelling over 't logeren bij Kruseman &c (Straks meer daarvan, 't is niet waar) ik zou daarom een slecht mensch zijn. Goed. Neem aan dat het waar is. Wel, dan moet ik daarvoor gestraft worden met verachting, tegenwerking, al wat ge wilt. (Let wel dat de straf nog al erg is wijl door die en dergelijke praatjes mij 't voeden mijner lieve kinderen wordt moeielijk gemaakt.) Maar goed! Neem alles aan. En zoo'n feit, èn de regtvaardigheid van zoo'n straf. Ik wil heel graag mij beroepen op zoo'n zedelijkheidsgevoel, op zoo'n gevoel voor regtvaardigheid - maar waar blijft dat gevoel zoo opeens als er kwestie is van regt doen in de havelaarszaak? Verbeeld U dat je eens tot je vader zei: ‘Ik ken Muit: ik heb invloed op hem. Ik zal hem verzoeken hier te komen, en zich te onderwerpen aan uwe regtsmagt. Hij zal op mijn verzoek dat doen. Hij zal niet antwoorden: gij zijt mijn regter niet; integendeel, hij zal de straf gewillig ondergaan die gij hem zult opleggen... (als hij schuldig wordt bevonden, - neen, sterker nog, hij zal zich schuldig verklaren, hij zal U verzoeken hem te straffen...)
‘Maar, vader, hij verzoekt dan ook dat ge met gelijk besef van pligt en regt en waarheid en zedelijkheid, regt eischt vóór hem in de zaak waaraan hij alles ten offer bragt.’
Wat zou dan uw vader zeggen? Ik denk: ‘Dàt gaat mij niet aan.’ Zie je, 't beschuldigen van iemand die alleen staat, is makkelijk. Men bedenkt, of weet, niet, hoe moeielijk zulke laffe praatjes mij 't leven maken, mij die reeds, zonder dat, veel te dragen heb, men beseft niet, hoe die vertellingen worden gearrangeerd, verfraaid, vermeerderd en verbeterd om de oogen aftetrekken van de hoofdzaak, en hoe wreed het is daardoor meêtewerken om mijn taak nog moeielijker te maken.
Aan U, zeg ik dat die vertelling omtrent dat logeren bij K. niet waar is - ja, is 't niet al bitter dat ik U over zoo iets moet schrijven? Er zijn andere dingen in mijn gemoed dan mij te verantwoorden over gemeene dingen. O, meen niet dat ik me wil afhelpen van die zaak. Ik zal zorgen dat gij (ook hierin) uw woord van eer kunt geven dat het niet waar is. Ik sta hier op. Ik zeide U
| |
| |
dat ik ernstig gestemd ben. Welnu, ik neem Uwe heerlijke ontboezeming van gehechtheid zoo ernstig op dat ik u beschouw als eene verloofde, die regt heeft te vragen: hoe is dit, dat zegt ‘men.’ Maar lieve, ‘men’ houdt niet op. Als ik U dit heb verklaard, komt er weêr wat anders, en dan weêr wat, - altijd door, - dat is de taktiek van afmatting, waarin ik vis-à-vis vreemden niet toegeef. Ik heb er soms pleizier in te antwoorden: ‘wel zeker, dat is precies zoo als je zegt.’ Maar U zal ik die zaak uitleggen, en zelfs sta ik er op U ditmaal bewijs te geven, schoon gij 't niet vraagt. Voorloopig dit: 't is niet waar.
Zulke gedurige aanvallen (o, ik ken ze zoo!) vergelijk ik met een proces vol chicanes. Een arme drommel eischt miljoenen. Op dien eisch antwoordt men niet, maar weet gedurig hèm te dwingen zich te verantwoorden over stuivers en centen. Wie daarin toegeeft is verloren. Maar dit geldt U niet, mijn lief kind. Ik weet dat je mij gelooft. Ik stap nu hiervan af, maar noteer dat ik U de verklaring en 't bewijs van die zaak schuldig ben. Dit is een zaak van eer tegenover U. Zeg maar voorloopig dat het niet waar is, en dat ge daarvan 't bewijs zult leveren. Ik zou U niet blootstellen uw woord ligtvaardig te geven.
Maar geef me wat tijd. Ik ben met Kruseman niet ònwel, maar koel. Hijzelf heeft al veel verdriet gehad om dat praatje, en is moê van verklaringen. Ik vrees dat ge een antwoord zoudt krijgen (altijd inhoudende dat de zaak niet waar is, dat kan niet anders) maar niet zoo flink als ik 't verlang. Ik wil nu niet opstaan om te zoeken, maar later zal ik U een brief van Kruseman zenden, waaruit ge de koelheid zult zien, doch waaruit achting blijkt, - geschreven op een manier echter die mij hinderde, en die ik verwaand noem. Ik had geld noodig en was in besprek met een uitgever. Deze aarselde, en zeî dat ‘ik van Kruseman (die ook uitgever is) f 2000 had ontvangen om een werk te schrijven; dat ik in plaats van daaraan te voldoen, dat geld had opgemaakt met een maîtresse te Parijs.’ Toen schreef ik aan Kruseman. Hij antwoordde dat er niets van waar was. Goed. Maar hij voegde er bij dat onze rigtingen zoo uit elkaêr liepen (hij een rigting!) dat zoo iets tussen ons ook nooit had kunnen bestaan. (Hij geeft versjes uit van ten Cate, vertaalde romans, hij heeft de onsterflijke Aglaia geschapen, en spreekt van rigting!) Kortom hij maakte
| |
| |
van mijn behoefte aan eene verklaring op dat punt misbruik om zich aan mij optehijssen, zich tot persoon te maken. Het slot was dat men hoe ook uitëenloopende, elkaêr kon achten, en ‘als flinke mannen onder de oogen zien’ (letterlijk). Ik nu erken Kruseman niet als flink man, - integendeel! - hij is alleen een zeer soliede, geldverdienend, actief uitgever, en ben verstoord over zijn toon. Ik zal U dien brief zenden. Maar als ik er nu naar zoek verlies ik te veel tijd. Maar vraag er mij om. Ik erken Uw regt. Gij geeft U zoo geheel, dat ik eerlijk alles wil teruggeven. Doch die briefis nog 't bewijs niet in die andere zaak. Ik zeg U dit alleen om te toonen, dat ik wat beleid noodig heb om 't bewijs te krijgen zoo als ik dat vorder, dat is: flink, rond, zonder praatjes.
- Nu de ***. Om opregt te zijn, moet ik U zeggen dat ik meer vriendinnen heb, nagenoeg als gij. Vertel me uitdrukkelijk of dit U smart of genoegen doet. Ik begrijp èn 't een en 't ander. Hoe 't zij, wees altijd geheel opregt. Je zult zeggen: dat ben ik! tegen mij, ja! Maar de grootste taak is opregtheid tegen en in uzelve. Dit is zeer moeielijk. Gij weet dit, gij die gewoon zijt uwe indrukken te analyseren.
Ik krijg veel brieven, o veel! Maar 't is zeer opvallend dat er speciaal van één meisje bij zijn, die zóó op Uwe brieven gelijken dat gij één ziel schijnt te hebben. Ook zij is een engel van hooge liefde. Toen ze zich 't eerst aan mij openbaarde dacht ik dat gij 't waart. Eenmaal zult ge haar kennen. Dat wil ik.
- Groot! Ik streef er naar - maar doorgaande ben ik 't niet. Doch al ware 't zoo (en zoo als gij 't uitlegt: in vergelijking met anderen, is 't zoo) voor U is 't zoo niet! Ik wensch voor U te zijn - ja, hoe kwalificeert ge onze verhouding? Ei, denk daar eens aan. Ik neem alles aan, mits op voet van gelijkheid. Ge zijt me een handdruk schuldig, geen nijging. Ik ben hoogmoedig, ja, - tegen magtigen. Gij zoudt me verdriet doen als ge niet négligé-hartelijk waart. Dat zult ge. Doch lieve, doe mij 't genoegen en breek nooit een zin af als:
‘'t Spijt... neen, dat wil ik niet vragen.’
Wat spijt U, lieve kind? Zeg wàt? Wat begeert ge, wat kan ik voor U doen? O, houdt nooit iets achter. Zie, ik ben jaloers op de gedachten die ge mij onthoudt. Wil je mij zeggen wat U daar speet? Als 't iets is dat van mij afhangt, zou 't heel zonder- | |
| |
ling wezen als ik niet deed wat gij begeert. Ik heb een innig gevoel voor U, en kan mij niet voorstellen dat je mij niet alles kunt zeggen. Ik zal U alles geven wat mij behoort.
- Bijgaande twee briefjes zullen U in staat stellen te verklaren dat de M.H. waarheid bevat, en tevens mijn opinie over vrij-arbeid. Die Heer S. zond me 't bijblad op de Staatscourant dat ik gevraagd had in de Ideën, en daarbij schreef hij wat ge zien kunt in zijn briefjes. Zijn antwoord op mijn vraag of ik er gebruik van mag maken, is niet duidelijk. Ik verzoek U eenvoudig de zaak te verklaren zonder namen te noemen of mededeeling hoe ge 't weet. ‘Ik weet dat de G.G. van Indie verklaard heeft enz.’ Geef daar uw woord op, zonder meer. Dat is tevens pikant. Je begrijpt dat ik aandring op officiele erkenning, en wat daaruit zou behooren voorttevloeien! Ik heb dien Mr. S. nooit gezien, en vind het lief van hem dat hij me die mededeeling doet. Maar wat te zeggen van den Heer Sloet, den Gouv: Gen: die zoo iets niet schrijft aan den minister, of van den minister die zoo iets niet gebruik om regt te doen? 't Is toch maar waar dat ik van dag tot dag te worstelen heb met kommer! Ziet ge, ik woû dat de zedelijkheidsmannen dàt eens opvatten, dat ze dáárvoor eens warm werden, in plaats van zich te laten afleiden door commérages (die haarl: vertelling is letterlijk commérage, praatjes van oude vrouwen in den letterlijken zin. 't Zijn oude vrouwtjes die het hebben verzonnen. 't Is een komieke historie.
Lieve wilt ge mij de brieven van Schook terugzenden?
- Neen zeker niet, laat geen ondergeschikten weten dat gij geheimen hebt voor Uwe ouders. Als Uwe moeder niet ziek was, zou ik U voorstellen alles aan Uw vader te zeggen. - Maar lieve, ik moet meer van je weten. Geef mij uwe geschiedenis, die van uw hart, beschrijf mij uwe betrekkingen, uwe levenswijze, den toon die er heerst in uw gezin, - alles wat U aangaat. Zoo, moet ik raden naar uw ouderdom? Ik raad 26. Ik hoop dat je niet jonger bent, ik wensch, dat ge zoo volwassen zijt in jaren als uw geest volwassen is. Ja, ik hoop ouder! Zie, lieve, uw hartelijke aanhankelijkheid heeft meer waarde als uw eerste jeugd voorbij is, die kwade raadgeefster! - Maar hoe dit zij - ik neem U aan of ge 16 waart of 60!
Hoe heb je mij lief, mijn kind? Kun je dat beschrijven? Ik U als:
| |
| |
geestverwant, als een dapper hart, als een hulp waar 't noodig wezen kon. En ik zou op U rekenen, in welke zaak ook! Heb ik daarin gelijk? Ja!
Maar, bij dat alles, moet ik mij afvragen zou mijn gevoel 't zelfde zijn als een man mij zoo had geschreven? Dat geloof ik niet. Ik verlang U te zien. Gij ook? Zeg mij hoe ge mij liefhebt, en of ge zeker zijt dat onze hartelijke verhouding U nooit smart zal veroorzaken?
- Multa tuli is: ik heb veel gedragen.
- Weet je geen naam voor me? Bij 't opgeven van mijn adres heb ik na dien E een kleine d gezet om U te vertellen dat ik Eduard heet. Noem me zóó, of Max - of geef me een naam die U dierbaar is door eenige herinnering, wil je.
- Heb je ooit bemind? Ach, ik weet het wel, je hebt altijd bemind, maar je vond geen plaats voor Uw hart! Goed, goed, geef het mij - ik zal 't waarderen tot je - ja, tot je beter plaatsing vindt. Neen, lieve, mijn beste vrouw logeert niet bij mijn broêr. Dàt zou nog bitterder zijn dan de armoede die ze nu verbergt in Brussel. Daar wonen wij, om 't ontmoeten te vermijden van rijke bloedverwanten. Ik ben tijdelijk hier om de last van 't corrigeren der drukproeven. Ik wacht op middelen om naar huis te gaan. O - dat is zoo bitter! Tine is een engel. Mijn beste Eduard (kl. Max) is nu 8 jaar en Nonnie 5. 't Zijn lieve zachte kinderen. Je zult ze kennen.
- Neen, tine kent U nog niet, en dat is eene uitzondering. Ik deel haar anders altijd mede wat er gebeurt, en zij is volkomen op de hoogte om U te begrijpen en te schatten. Gij kunt van haar niet te hoog idee hebben. Zie, lieve, ik voel en begrijp alles wat er in U omgaat (mijn vak!) maar al was je in gewonen zin verliefd, háár kunje 't zeggen, zoo goed als een roomsche alles zou zeggen aan z'n heilige maagd. Zij is onbegrijpelijk verheven (met de grootste eenvoudigheid). Ze weet nog niets van U. Ik heb haar den laasten tijd maar korte briefjes geschreven, omdat ik zware zorgen heb. Mijn brieven zijn als in de M.B. ‘Tracht nog wat uittehouden, wacht nog wat, houd moed &c.’ En zij is altijd opgeruimd en schrijft alle dagen. Ze deelt mij meê wat de kinderen zeggen en doen, om mij 't afzijn te vergoeden. Dat ik van U niets schreef was omdat ik geen lust had haar een bloem te geven
| |
| |
in plaats van brood - ziedaar! Maar uit achterhoudendheid niet! O, neen. Ik zou U niet zoo kunnen liefhebben dat ik 't voor háár zou verbergen. Zij is mijn heilige. Maar vat dat niet op als puritanisme, - o neen, zij is vrolijk, kinderlijk en begrijpt al wat menschelijk is. Ook weêr moet je niet denken dat ze uw brieven lezen zou. Dat wil ze niet. Zij zou zeggen dat dit je zou hinderen in 't schrijven. Zij begrijpt sympathie van een meisje voor mij en vindt daarin iets heiligs. Reken in alles op trouw. Toch heb ik lust U wat brieven van haar te zenden. Je zou daaruit ons intiem leven leeren kennen en t'huis raken in ons binnenste. Ook zou je in haar schrijven zien dat ik haar juist heb geschetst in den M.H. & de M.B.
- Ik had je veel meer te schrijven - ik heb je lief, - hoe, kan ik niet zeggen. Kunt gij 't zeggen van U zelve? Heb je eene vriendin? Een ware, echte? Zoo ja, kunt ge 't haar zeggen?
Ja, ik had je veel meer te zeggen. Ik wil U geheel kennen, en mij zelf geheel doen kennen door U. Beschrijf me uw persoon. Zeg me of je mooi of leelijk bent, - ik ben, ja - dat begrijp je - mager ‘comme un pain bénit!’ Maar toch zie ik er jonger uit dan ik ben. Ik ben zeer gefatigeerd, bleek, met omkringde oogen, maar daar ik vlug ben in bewegingen geloof ik nog altijd dat ik meer lijk op een jong mensch, die 'r oud uitziet, dan op iemand van 42 jaar! Ook is mijn hart nog altijd jong en kinderlijk. Onlangs te Leiden werd ik gefêteerd door de studenten, en ik voelde mij op hun niveau. t'huis speel ik met kleinen Max als gelijke.
Schrijf me goed alles van U. Och, wat is liefde heerlijk. Zie eens, hoe schoon is dat vertrouwen van weêrskanten.
Lieve, deze brief is volstrekt niet wat ik mij voorstelde. Wijt het die malle vertelling van de Kruseman's geschiedenis. Ik sta er nu op, U die historie bloot te leggen, maar 't is jammer, ik had U liever wat verteld uit mijn hart. Maar je zult niet te kort komen. Als ik in den Haag kan komen, zal ik eene gelegenheid zoeken of voorstellen om U te zien. Vind je dat goed?
Dag lief kind - of goeden nacht liever, 't is al laat. O, ik heb je meer te schrijven, veel meer. Die zondag morgen beslist misschien over Uw geheel leven. Dat zal U duidelijk worden. Ik ga slapen. Ik heb U lief. Zeg me hoe ge mij liefhebt. Ik wil dat weten. Reken er op dat ik alles begrijp, vooral het minder gewone. Ik
| |
| |
zou bijv: niet begrijpen uwe liefde voor dezen of genen die weinig anders had dan ik zeg in de Ideën (cxcvii.) Neen, dit zou ik van U niet begrijpen al waar de zaak nog zoo burgerlijkenstandelijk! Goeden nacht mijn kind!
Zaterdag morgen.
Lieve beste, ik heb niet geschreven wat ik wilde, - die malle Kr:-historie heeft mij in den weg gezeten. Zoo iets jureert met mijn stemming. Maar dat is uwe schuld niet. Ik wil u niet laten wachten. Dag lief kind. Schrijf mij veel. Ik heb 't gaarne, - 't doet mij goed. Want dat ik veel verdriet heb is waar. Je hebt er geen begrip van. Sedert 12 dagen heb ik geen letter geschreven aan m'n Ideën uit preoccupatie over het dagelijkse. O, dat is mij zoo bitter!
Vraag eens aan de brave menschen die zoo partij trekken voor zedelijkheid of dat braaf en zedelijk is dat ik gedurig in angst zit om 't hoognoodige?
Als men denkt dat ik iets ontvangen heb voor mijn Vrij arbeid of Ideën, bedriegt men zich. Mijn uitgever is arm.
O God, Kind, ga nu deze klagt niet opvatten als - hoe zal ik zeggen?
Uw eerste brief was lief, ja heerlijk als brief als uiting van gevoel, anders niet, anders niet. Bedenk dat ik gedwongen zou worden en omzigtig als je mijn klagt anders opvatte.
Ook kunje daaraan niets doen. De rijke schacherende farizeesche natie moet het doen. Maar in plaats daarvan arrangeren ze Kruseman-histories.
- Neen, zóó iets gaat U niet aan. Maar wel neem ik goed nota van uwe overgegevenheid, van uw gevoel, van U hart. Dat alles neem ik aan. En ik zal zorgen dat uwe sympathie niet zonder vrucht blijve. Daarom zeg mij goed hoe lief ge mij hebt en hoe ge mij liefhebt.
Dag best kind, schrijf mij veel. Ik denk hartelijk aan U, zeer hartelijk.
Je zegt: ‘zoo immers mag ik mij noemen Uwe Mimi.’ O, zoo graag - maar bedenk dat ik heel ernstig ben, en alles ernstig opneem. Dag kind
Uw Max.
| |
| |
Of uw brief mij welkom was? O god! dag, lieve, opregte engel. Die zondag morgen zal tellen in uw leven!
- Bedenk bij 't lezen van die verklaring van den Heer Sloet, dat al zijn raadgevers in Indie belangshalve tegen mij zijn. Daarom is 't zoo frappant. Maar waarom dat niet openlijk verklaard? Is 't regtvaardig dat ik nu zit te tobben over het dagelijkse? Foei!
|
|