wil, dan zal ik zoo spoedig komen als ik kan. Hoe opener, hoe ronder, hoe beter.
Zoo'n dominé duelleert niet! Dat 's makkelijk. U te dreigen! Zie dat 's de hoofdimpressie van mij, van de heele zaak. Dat kan ik niet verzetten. ‘Ik zal je verklappen als je niet mijn zin doet!’ Dat is infaam!
Begrijp nu goed dat hij meende U en mij heel bevreesd te maken, 't is goed dat ge hem vóór zijt geweest.
Als 't niet geweest ware om de ziekte van uwe moeder, zoudt ge immers alles dadelijk gezegd hebben.
Dat schreef ik U immers ook!
Foei, zoo'n sluipende maatschappijbederver.
Neen, nu vooral laat ik U niet los, - alleen op Uw verzoek. Maar bedenk dat het mij bitter, bitter grieven zou.
En nog - ik zou denken aan captatie, - neen ik laat U niet los.
Maar wel wil ik uw papa spreken. Dat is zelfs goed. Wat dit betreft ben ik blijde, maar dit verschoont Zaalberg's onridderlijk dreigen niet. Dàt neem ik zeer hoog op.
Ik vind goed dat gij dezen brief aan uw vader laat lezen. Wat ik zeg durf ik staande te houden.
Handel naar uw goedvinden, doch doe niets om mij te sparen. Denk alleen aan Uzelve. Ik voel, juist nu, roeping om U lieftehebben, u te steunen, en uwe heerlijke reine aanhankelijkheid aantenemen. Schrijf mij.
Wees gerust. Ik zal uw papa toonen dat ge wel deedt mij te vertrouwen, ook tegen allen! Waar mijn hart zich mengt in den strijd, win ik. Neen, ik laat U niet los.
Al wat ik U schreef, blijft geschreven, houd me aan mijn woord. Hierbij een brief dien ik vandaag voor U ontving. Behoef ik U te zeggen dat ge haar naam niet ten beste geeft aan de Zaalbergen? O, zij zou 't willen. Maar ik wil 't niet.
Voelt gij behoefte haar te schrijven, doe het - maar doe 't dan regtstreeks. Zij is een verheven meisje, zij zelve is de dochter van een predikant, maar zou, als ik, verontwaardigd zijn als ze hoorde hoe Ds. Z. zijn invloed handhaaft. Foei!
- Zij weet niets van U dan ‘dat ge op haar gelijkt’. Dat heb ik haar gezegd. Eerst dacht ik dat zij en gij één waren. Noem haar naam niet. Ik reken daarop, ofschoon zij er niet om geeft.