- Mogt ik mij vergist hebben, ik die mijn heele verstand in de borst draag - o zeg het flink. ‘Man, wat heb ik met U te doen?’ Ik zal 't niet kwalijk nemen. Ja zelfs al antwoorddet ge in 't geheel niet. Ik zal dat opvatten als een fijne, kiesche schroom, want ik weet, dat mijn entiérisme nu en dan den schijn heeft van onbescheidenheid. Vrees niet mij te beleedigen door zwijgen of afwijzen, en laat uw lieve openheid U geen band zijn die U dwingt tot meer of andere openheid dan U aangenaam is.
- Ik gis echter dat ge wèl schrijven zult, en ook gis ik dat er in mijn gemoed weêrklank wezen zal op den toon dien gij aanslaat. Dat bestaat nu reeds - getuige deze brief. Daarover kunt gij zelve beslissen. Maar doe niets uit beleefdheid, ik zal u niet voor lomp houden als gij niet antwoordt.
- Kent ge mij persoonlijk? Ik weet dat velen mij kennen in den Haag, en ik voelde daar altijd hoe 't ‘daar is hij’ werd uitgesproken op 'n toon die 't midden hield tussen wat lof, en: ‘o, dat is zoo'n slecht mensch!’ Neen 't midden niet eens, die toon helde over naar de laaste zijde!
En toch ben ik goed, een hoedanigheid waarop ik meer prijs stel dan op 't letterkundig roempje, dat mij walgt. ‘Mevrouw, wat gil je mooi!’ Is 't niet om dol te worden? -
- Ik had verdriet gister en heden, anders had ik U uitvoeriger geschreven -
- Lieve hemel, nòg uitvoeriger, ik schrik er van!
Ja, ik ken de gemoederen als 't uwe. Ik ben meer tehuis in uw hart, dan gij zelve weten kunt. Maar ik behoef daartoe geen groote mate van scherpzinnigheid. Uw handelwijze, spontaan, moedig, offerend, legt dat gemoed duidelijk bloot. Daarin te lezen is geen kunst, maar wel prijs ik mij (hoogmoed!) wijl ik op de hoogte sta om het gelezene naar waarde te schatten.
- Vaarwel voor heden, lief kind! Wees goed voor al wat U omgeeft, laat dàt uwe godsdienst zijn, uw eenige godsdienst. O, dat zoudt ge wel zonder mij, maar toch, ik zal U dankbaar zijn als gij over eenigen tijd mij kunt zeggen dat gij hier of daar door geduld, verdraagzaamheid, zachtheid, eenig geluk hebt gegeven, om mijnentwil.
Neen, dat is domheid. Liefde mag geen gebod zijn, en zóó is 't ook niet. Maar als mijn streven u iets liefelijks voorstelt, zoo dat