Volledige werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862
(1960)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 535]
| |
1862 | |
[pagina 537]
| |
Het jaar van MimiDe eerste weken van januari 1862 verbleef Multatuli in Brussel. Hij schreef er zijn uitvoerige brochure over Vrije Arbeid. Maar de kabinetscrisis in Nederland, die hem ertoe bracht de helft van zijn tekst overhaast afzonderlijk uit te geven, maakte z.i. ook zijn aanwezigheid in het Noorden noodzakelijk. Op 20 januari verliet hij Brussel. Op 25 januari voltooide hij te Amsterdam zijn Vrije Arbeid. De vorming van het tweede kabinet-Thorbecke, begin februari, betekende voorlopig het eind van zijn politieke illusies. Behalve zijn nieuwe vriend en uitgever, R.C. d'Ablaing van Giessenburg, even nonconformistisch en even berooid als hijzelf, vond hij in Amsterdam natuurlijk ook Sietske Abrahamsz terug, die hij tijdens de brusselse weken nogal verwaarloosd had. Hij eiste absolute toewijding van haar, niet aan zijn persoon, maar aan zijn streven. Blijkbaar wilde hij in deze tijd speciaal jonge vrouwen winnen voor zijn revolutionaire kosmopolitische plannen. Tot het ‘legioen van Insulinde’ behoorde allereerst Sietske, later waarschijnhjk ook de jeugdige haagse feministe Marie Anderson, en de opstandige domineesdochter Charlotte de Graaff, terwijl Multatuli eveneens gerekend zal hebben op zijn kasselse vriendin Ottilie Coss. Zowel de franse brief van midden mei 1862, gericht aan een jonge vrouw te Brussel, als de brief aan Mimi van 10-11 September 1862 bevestigen volledig de mededelingen dienaangaande van Sietske Abrahamsz in ‘Nederland’, 1910. In de verhouding tot Van Lennep scheen een verbetering te komen, doordat Multatuli spontaan reageerde op de gedrukte ‘Brief’ waarmee Van Lennep geantwoord had op een voetnoot in Vrije Arbeid. Maar doordat Van Lennep zich blijkbaar niet kon schikken naar Multatuli's spelregels, werd de geschonden vriendschap niet hersteld; het hoger beroep tegen de uitspraak | |
[pagina 538]
| |
van 29 mei 1861 vond dus ook doorgang. Zonder succes overigens, zoals op 22 mei 1862 bleek. De brochure over Vrije Arbeid was een actueel politiek geschrift, en had Multatuli's populariteit weer sterk doen stijgen. Ook de aangekondigde bundel ‘Ideën’, in afleveringen verkrijgbaar, beloofde veel, zowel voor de auteur als voor de uitgever, die nu zakelijk samenwerkten. Om in de direkte nood te voorzien, besloot Multatuli een zestal voordrachten te houden in Frascati, tegen éen gulden toegang. De eerste lezing, op 21 februari, was goed bezocht; de tweede en ook de derde, uitgesteld wegens ziekte, vielen tegen; zo ook de rest. Financieel noch moreel werd het een succes. Dit was des te erger, omdat Multatuli en d'Ablaing grote plannen hadden: zij wilden kapitaal aantrekken om de noodlijdende boekhandel-uitgeverij te herscheppen tot een krachtig bedrijf, in staat om Multatuli een geregeld inkomen te verschaffen uit de exploitatie van zijn werk. Hij dacht erover, met zijn gezin in Abcoude te gaan wonen. Ondanks velerlei tegenvallers, die niet meer precies zijn na te gaan, streefde hij het hele jaar door naar verwezenlijking van dit plan. In het voorjaar van 1862 woonde Multatuli in de Kalverstraat D 126, boven de banketbakker Fridolin Knobel (vgl. Idee 54, Volledige Werken, deel II, blz. 319). Daar speelt ook de anekdote, dat hij de werkmeid een rijksdaalder gaf om haar te doen ophouden met het trappen schuren waarvan hij last had. (M. -: Rudolf Charles d'Ablaing van Giessenburg; Amsterdam 1904, blz. 160). Andere anekdoten uit die zelfde tijd of daaromtrent, door d'Abaing later geboekt, betreffende het weggeven van 25 gulden aan een arme vrouw (idem, blz. 159); het niet-aanvaarden van een anomieme gift van vijftig gulden (blz. 159); een nachtelijk muziekfeest en de betaling ervan op kosten van een goede kennis (blz. 160-162); de vriendschap met een arme klarinettist (blz. 163); de averechtse hulp bij het behangen (blz. 164), en het halen van een pond bruine suiker (blz. 165). Belangrijk is het geschreven portret, zoals d'Ablaing het geeft: ‘Dekker had een middelmatige lengte, een nette, tengere gestalte en kleine welgevormde voeten; de handen en vooral de vingers waren nu niet juist van wat men noemt een aristocratischen vorm. De nagels waren breed en plat, maar zij waren met | |
[pagina 539]
| |
zorg onderhouden en steeds scherp gepunt als het gemis van de dubbele welving minder te doen in het oog vallen; de lichtblauwe ogen hadden iets ijls, zware wallen lagen dááronder en boven ingevallen wangen. De neus en de mond waren welgevormd, een dunne blonde knevel dekte de bovenlip, het overige van het gelaat was glad geschoren omdat de haargroei daarop verre van welig was. Het fijne blonde hoofdhaar, in den regel vrij lang, was luchtig achterover gekamd, en viel daar recht neder. Het stond goed geplant op het hoge voorhoofd en geleek in zijn volheid wel wat op leeuwenmanen’. (blz. 162) ‘De kleeding van Dekker gewoonlijk van een lichtgrijze kleur was altijd hoogst eenvoudig maar net en zindelijk. Zijn rechte houding en ranke lichaamsbouw werkte uitstekend mede hem goed te doen voorkomen. Hij was buitengewoon lenig en bewegelijk; zijn gang was vlug en veerkrachtig. In den beginne liep hij steeds bij den weg met een rotting in de hand; maar toen zijn uitgever hem eens vroeg waarom hij toch altijd dat lastige stuk hout meêsleepte, hij kon daartoe toch niet veroordeeld zijn geworden, want hij was nooit in China geweest, wierp hij het ding in een hoek. Sedert heeft hij er nooit meer gebruik van gemaakt. Dekker was buitengewoon goedhartig, medelijdend en behulpzaam. Was hij goed gehumeurd dan was hij huiselijk, gezellig en vrolijk. Hij speelde gaarne met kinderen, was onbetaalbaar in gezelschap, vooral als er jonge meisjes bij waren; maar ook bejaarde lieden mochten hem gaarne om zijne voorkomende hartelijkheden en zijn kiesche oplettendheden. Hij had niet alleen voor ieder, tot zelfs voor de eenvoudigste lieden een welwillend woord, maar hij hield er van in den familiekring van kleine burgermenschen als vriend te verkeeren.’ (blz. 163) Multatuli had in deze tijd een paar beschermelingen. Eén van hen was een neef van de boekhandelaar Marc Lobo op de Botermarkt, nl. Karel van Dam, een rotterdamse knaap, die na de vroege dood van zijn vader bij de Lobo's inwoonde. (d'Ablaing, blz. 63). Multatuli zou voor hem zorgen, liet hem aanvankelijk wat kleine werkjes doen, en droeg Sietske op, hem tweemaal per week franse les te geven. Maar, zoals zij zegt: ‘gebrek aan bekwaamheid en ijver van de leerling gaven me spoedig vrij- | |
[pagina 540]
| |
stelling van deze taak’. (Nederland 1910, deel I, blz. 85). Ook Multatuli zelf werd al gauw gehinderd door zijn aanwezigheid; hij schrijft erover aan d'Ablaing (eind februari), en noemt zijn menslievende poging dan ‘een stomme streek’. De andere beschermeling was de 21-jarige winkeljuffrouw van Knobel, Mina Deiss, wier verhouding met de kapitein van het indische leger R. niet zonder gevolgen was gebleven. Hij verbrak zijn trouwbelofte, maar bood haar geld aan. Multatuli, die haar positie had bemerkt, ging met de kapitein praten en daagde hem zelfs uit tot een duel. Daar anderen haar in de steek lieten, beloofde hij voor haar te zorgen. Hij zag blijkbaar kans om aan geld te komen: op 3 maart 1862 verhuisde zij naar Den Haag en vestigde zich Hamerslop 24. Er is een verhaal, dat hij, in de trein met haar, een gesprek aanknoopte met een willekeurige medereiziger, ironisch allerlei kwade geruchten over Multatuli te berde bracht en tenslotte zijn kaartje afgaf. Het verhaal zal wel waar zijn. (Marie Anderson: Uit Multatuli's leven, Amsterdam z.j. blz. 14) Op 10 oktober 1862 werd de zoon van Mina Deiss in Den Haag geboren. Om haar in staat te stellen voor zichzelf te zorgen, hielp Multatuli haar later bij het inrichten van een winkeltje in het souterrain van Hamerslop 29, tegenover haar kosthuis. Hij trachtte ook anderen voor haar te interesseren. Als hij in Den Haag was, kwam hij graag bij Mina Diess thee drinken (vgl. o.a. J. Versluys: Een nieuwe soort oorspronkelijkheid en Nog iets over Multatuli; Amsterdam 1889, blz. 9-10. J. Kortenhorst: Multatuli en Mina Deiss; Het Vaderland, 10 en 17 november 1951.) Inmiddels was Multatuli bezig met zijn ‘Ideen’, waarvoor hij ook bestaand materiaal gebruikte, o.a. de Fancy-fragmenten, in de eerste helft van 1860 in Brussel geschreven. Op de omslagen - die overigens niet voor elke aflevering verschillend en per aflevering beschouwd niet altijd gelijk waren - correspondeerde hij met verscheidene briefschrijvers. Daaronder was een haags meisje, Maria Frederika Cornelia Hamminck Schepel (Mimi), de 22-jarige dochter van een gepensioneerd militair. In de conservatieve, aristocratische familie was uiteraard geen plaats voor Multatuli's werk; Mimi hoorde ervan op de catechisatie bij de moderne predikant Zaalberg. Zij schreef Multatuli nog in 1861, | |
[pagina 541]
| |
naar aanleiding van zijn ‘Minnebrieven’. Zijn oproep, eind april 1862, op de omslag van de derde aflevering, was het begin van een bewogen briefwisseling, die voor beider leven beslissend werd. Zijn de brieven van Mimi helaas verloren, die van Multatuli geven niettemin een duidelijk beeld. Na het eerste contact, eind april en begin mei 1862, verbiedt Mimi's vader deze correspondentie, waarvan Ds. Zaalberg via Maria Anderson op de hoogte was gekomen. Mimi gehoorzaamt en Multatuli berust daarin. Uit deze periode is zijn opmerkelijke brief aan een brussels meisje, dat in Nieuwediep haar familieleden uitgeleide had gedaan bij hun terugkeer naar Java. Aangezien deze familie tot de indische kennissenkring van Jan Douwes Dekker behoordeGa naar voetnoot*, is het niet onwaarschijnlijk dat Eduard en Jan elkaar toen in Den Helder voor het eerst na hun lange brouille weer hebben ontmoet. Daarna is van Jan het initiatief uitgegaan om de goede verhouding te herstellen; in ieder geval logeerde Multatuli vanaf eind mei 1862 enige tijd aan de Sophialaan in Den Haag. In die dagen ontstonden de ‘Japansche Gesprekken’, gepubliceerd in het Nieuw Amsterdamsch Handels- en Effectenblad. Op 2 juni, tijdens een wandeling met Marie Anderson, ontmoette Multatuli aan de Rijswijkse weg Mimi. Ofschoon zij hem niet kende, voelde ze wie hij was, en kuste hem door haar voile heen. Van dat ogenblik af bestond er tussen hen een gepassioneerde verliefdheid, waarvan de brieven een duidelijk bewijs vormen. Juist dit feit moet voor haarzelf en haar familie een reden zijn geweest om de verhouding opnieuw te verbreken. Maar een toevallige ontmoeting in Artis, toen Mimi in Amsterdam bij haar oom Burlage verbleef, heeft het zowel voor Mimi als voor Multatuli blijkbaar onmogelijk gemaakt, deze opzettelijke afstand vol te houden. Begin september, toen Multatuli, na een korte reis naar Duitsland (zie de brief aan Mimi van 16-17 maart 1863) al weer weken lang in Den Haag verbleef en tot wanhoop van d'Ablaing er maar niet toe kwam de eerste bundel Ideën te voltooien, begon de correspondentie met Mimi voor de derde maal. Bij hun latere half-geheime ontmoetingen in Den Haag heeft het winkeltje van Mima Deiss een bescheiden rol gespeeld. | |
[pagina 542]
| |
Multatuli heeft gehoopt, dat Jan hem zou helpen bij de verwezenlijking van zijn grote plannen met d'Ablaing, plannen waarmee niet minder dan een ton gemoeid zou zijn. Maar de tabakscultures in Rembang gingen slecht: er wordt gesproken van brand, van misgewas; bovendien had Jans vriend, de resident Bekking, die in strijd met de officiële bepalingen financieel bij zijn zaken geïnteresseerd was, kort tevoren oneervol ontslag gekregen. De kritieke toestand moet in de zomer van 1862 een catastrofale wending hebben genomen: op 6 september verkocht Jan zijn pas gebouwde, pas ingerichte huis voor f 32.000.- Het uitgeversplan raakte op de achtergrond: tot meer dan éen storting van duizend gulden was hij tenslotte niet bereid of niet in staat. Zijn vertrek naar Java, eind oktober 1862, zonder deze zakelijke kwestie definitief te hebben geregeld en blijkbaar zelfs zonder afscheid te nemen van zijn broer, heeft iets verbijsterends. Gedurende het hele jaar 1862 - het jaar van de eerste bundel Ideën - is Multatuli alleen de eerste drie weken in Brussel geweest, en voorts omstreeks 12 oktober enkele dagen, wegens een ernstige ziekte van zijn achtjarig zoontje. De brieven aan Tine zijn maar fragmentarisch bewaard gebleven. Dat is des te betreurenswaardiger, omdat ons daardoor de gegevens ontgaan voor een juist begrip van zijn gemoedsgesteldheid, toen hij kwam te staan tussen de twee vrouwen die zijn leven hebben beheerst: Tine en Mimi. G.S. |
|