[september 1861
Brief van Multatuli aan Tine]
* Waarschijnlijk midden september 1861
Brief van Multatuli aan Tine. Volgens Mimi: ‘een half vel postpapier midden uit een brief.’ (Brieven V, blz. 129; Brieven WB V, blz. 97)
...dat zij toch hoopt dat ik gaauw naar huis zal kunnen gaan om bij je te wezen. Dit is nu geen getuige die ik inroep, hoor. Maar 't is waar dat ik bedroefd ben als ik er aan denk. Ik moet het tusschenbeide kunstmatig op zij zetten.
Ik heb geen lust in werken. Ik wil eerst naar huis. 't Is wel verdrietig.
Ik loop tegenwoordig gedurig te peinzen. Had ik na de minne-brieven niet regt op wat rust en genoegen?
Die Veenstra maant me om dat geld dat hij me verleden jaar heeft voorgeschoten. Die man heeft in een jaar 300 à 400 duizend gulden gewonnen! Begrijp je hoe 't mogelijk is, dan mij na 't lezen van de minnebrieven om geld te vragen? 't Gaat mijn begrip te boven.
Fuhri schreef ook onlangs, ik heb hem verwezen naar Duymaer van Twist, maar later heb ik er weer niets van gehoord.
Als ik naar mijn gemoed te werk ging, liep ik in eens naar de spoor, maar wat zou ik beginnen als ik zonder geld thuis kwam? Begrijp nu nog eens, ik kan hier zonder betalen nog wel wat blijven, maar als ik wegga zonder betalen, zou ik niet kunnen terug komen. Waar zou ik dan heen? Ik moet eerst geld hebben. Ik wil schatkistbiljetten op Insulinde uitgeven. Maar ook daartoe is geld noodig, (graveren, drukken etc.). Ook moet ik daarmee nog wat wachten, want je begrijpt dat dan alle kans op 't verzamelen van een derde partij voorbij is. Zoodra ik dat doe is heel Holland tegen mij.
Ik wurm en peins den heelen dag. Ik weet wel wat ik doen moet,