lasteren, etc.... Je begrijpt dit wel. Maar 't is ook moeijelijk voor haar want bij openlijk partij trekken, zou men den aard onzer betrekking, die veel te intiem is voor gewone begrippen, gaan vatten en dat mag niet. De slotsom is dat ikzelf haar aanraad voorzigtig te wezen, en toch niet verdragen kan dat ze voorzigtig is).
Ik had haar onlangs daarover erg aangevallen, en ten slotte gezegd dat ik haar loopen liet. Er was in mijne redeneering veel wat ik nu nog vasthoud. Die geheele verhouding is lief en edel als 't heel heel hartelijk is, maar, zei ik, als je zoo flaauw bent, als je mij eerst in den waan brengt dat je dol veel van mij houdt, en mij boven alles aanhangt, en later toont dat het maar heel oppervlakkig is, dan vind ik een gemoedsbezwaar in onze verhouding. En dit is ook waar. Ik heb dit nu al dikwijls gehad, dat, hoe gek het klinkt, een meisje mij verleidde. Zij zijn aanhalend, hartelijk, ik geef toe, en later blijkt het dat het van hare zijde een grap was. Ik houd mijn principe vol dat er, ook in de uiterste verhouding geen kwaad is, ja zelfs iets liefs - maar daartoe moet innige hartelijkheid bestaan, zóó dat zij niet later zeggen kan: ‘dat deed hij’ maar ‘dat deden wij, en ik zelf wilde dat zoo!’ Welnu, Siet verklaarde dat zij mij wilde toebehooren, zoodra ik begreep dat ik voor haar zorgen kon, enz. Ik zou daarin volstrekt geen kwaad vinden. Maar als ik nu iets opmerk dat ik flaauw vind, dan schrik ik terug, want dan zie ik in dat zij, nu al flaauw zijnde, later geheel zal omslaan en mij beschuldigen misbruik te hebben gemaakt van hare jeugd. Hoe dit zij, ik had haar hevig aangevallen en gezegd dat alles uit was. ‘Als je mij inderdaad liefhad zou je dit of dat niet gedaan en dat niet geschreven hebben enz. Nu ben ik niet verantwoord, enz...’
In zeer treurige en hartstogtelijke brieven smeekt zij mij haar niet alleen te laten. Zij vraagt: ‘maak mij toch niet ongelukkig! (dit bedoelt dat ik haar niet los zal laten.) Welnu, in die brieven komt voor: ‘Ik zal mijn nood aan Everdine klagen!’ Vind je dat niet lief van haar? Er is iets treffends in, iets innig vertrouwelijks dat zij vast gelooft dat gij mij tot haar zult terug voeren, juist gij! O, vergelijk toch die verhoudingen eens met die van gewone menschen. Dat ik u ken, is nu tusschen ons aangeno-