Wij zeggen dikwijls: het is erger geweest. Welnu, dat is thans de waarheid. Ik ben wel met Rochussen. Als van Zuylen, G.G. wordt, dat nog mogelijk is zoolang er geen ander benoemd is, zou hij mij steunen. De tegenwoordige minister van Koloniën wil mij helpen (schoon niet royaal, maar enfin 't is toch iets). Van Straten wil de zaak van de inschrijving weer opvatten. De wijze hoe is wel weer niet geheel naar mijn zin, maar 't is toch weer wat. Zie je, alles saamgenomen broeit er wat, moet je nu, na zoolang geduld en lijden, ongeduldig worden? 't Is wezenlijk waar dat alles erger geweest is.
Ik ben nu weer in Amst. en in Polen. Het publiekje in dat koffiehuis is heel vriendelijk. Iedereen kent mij. Siet is heel hartelijk en zelfs hartstogtelijk. Daar komt mij in eens wat in den zin. Is dat ook de reden van je onnoodig aandringen? Zeg 't eens opregt. Ik beken dat ik veel van haar houd. Tine, kind, hoe kan je zoo achteruitgaan? En ik zeg haar altijd dat je daar boven bent! Zul je mij nu een démenti geven? Had ik je al geschreven dat ik een brief heb gekregen van Ottilie te Cassel? Dat is ook een hartstogtelijk kopje, maar als je de brieven leest, zal je zien dat zij gedurig over u spreekt. Ook Siet verlangt naar je. Ik zeide haar gisteren dat als zij bij ons kon wezen, zij gaauw zich meer aan u dan aan mij zou hechten. Zie je, zoo doe ik voor u, en nu ga jij op eens worden als een ander. Ik voel mij door het vurig gestel van Siet zeer aangetrokken want, noch voor haar, noch voor mij zelf, zoek ik deugd in flaauwheid van temperament, maar nooit heb ik u een haarbreed opgeofferd noch in mijne gedachten noch in mijne gesprekken. Je zult het zien uit Ottilie's brieven, hoe zij over je spreekt. Dat moet toch een weerslag zijn van de indrukken die ik haar over u heb medegedeeld. Lieve, ik wou dat je mij daarin vrij liet. Je waagt er niets bij, integendeel. Abrahamsz gaat in April weer naar zee. De meisjes, Anna en Siet leeren nu op mijn aandrang om een examen te kunnen doen. Anna is ten huwelijk gevraagd door een jongen dominé, maar 't is afgesprongen ik geloof door haar weifelen. Zij weet niet wat zij wil. Ja, neen, neen, ja. Zij is gedecideerd de minste van de drie, zoowel in kennis als oordeel. Catharina is een soliede opregte knappe meid, wij hebben haar miskend. Siet is de persoon die naar mijn idee, het meest op mij lijkt. Zij hecht zich dan ook