[maart 1861
Brief van Multatuli aan Tine]
* Waarschijnlijk eind maart 1861
Brief van Multatuli aan Tine. (Brieven V, blz. 35; Brieven WB V, blz. 47)
Lieve beste Tine. Ik heb reeds eergister uw brief ontvangen. Kassian! Het schijnt nu dat van Straten de eenige is die de zaak van de inschrijving flink wil doorzetten, al de anderen halen bakzeil. Ik heb nu dat stuk gelezen dat in December al klaar was. Daarin kwamen phrases die mij hinderden, maar er was toch ook veel in wat nog al goed klonk. Maar nu is er, ik begrijp niet goed waarom, een ander stuk voorgesteld doch dat zoo is dat ik er voor bedanken moet. Van Straten is dat met mij eens. Ga nu eens na wat een getob. Als het klaar is met den een, wil de ander weer niet, en de geheele historie schijnt ten slotte neer te komen op ‘niet willen.’ Behalve van Straten. Hij is heel lief en fideel, dat moet ik zeggen.
Ik schreef niet over Eugenie omdat ik waarachtig niet weet wat te doen. Als wij geholpen waren had ik al lang aan v.H. geschreven, maar nu weet ik het niet. Het moet haar niet goed gaan anders had zij geschreven, kassian! Ik denk net als gij dat zij weer in ellende is, en zich daarom verbergt. Het is haar aard om verdriet weg te stoppen. Dit is werkelijk iets edels. Zie eens, ik houd het voor zeker dat ze weer in een huis is, klaar voor ieder! en met