die uitspraak doet. Die regtbank zou 't publiek wezen, en wat moet ik verwachten van 't publiek, als zelfs mijne vrienden zulk geschrijf aannemen.
Lion zegt dat ik laaghartig ben. Nu behoef je niets verder te weten. Ik vraag je of het mogelijk kan wezen dat zulk een beweren gestaafd wordt? Er is een komieke kant aan. 't Is niet fijn van Lion zich te plaatsen op zulk een terrein, want ik zou veel@@ aantastbaarder zijn op vele andere punten: schulden maken, excentriciteit, vreemde principes enz.
En toch moet ik weer zeggen dat hij (de uitslag bewijst het) zijn standpunt goed heeft gekozen, want mijne zoogenaamde vrienden hechten waarde aan zijne beschuldiging.
Ik moet de courant nog wat houden, zoodra ik kan zal ik u die sturen, ook aan den heer van Vloten.
Het Bat. Hand, blad heb ik nog niet, maar ik weet er door het artikel van Lion al iets van. 't Is van dezelfde soort. Ik ben niet boos dat men mij aanvalt, maar wel dat mijne zoogenaamde vrienden van zulke aanvallen notitie nemen. Maar daar zit het hem niet! Men wil van de zaak af, en dat vodderig artikel van Lion dient voor pretext. Prof. Veth bijv. kan zeer goed weten dat ik dat artikel bondig weerleggen kan. Van avond of morgen schrijf ik ook aan v. Vloten. Ik ben geïndigneerd, maar niet op Lion. Ik weet nog niet hoe ik doen zal. Waarschijnlijk zal ik beginnen met aan Lion's artikel veel publiciteit te geven en aan 't publiek te vragen of het mij regt wil doen? Zoo niet dan is 't verloren moeite dat regt te bewijzen. Ik ben geïndigneerd op Veth en van Straten. Ik gis dat van Vloten zou gezegd hebben: ‘Welnu, laat Dekker zich op dat artikel verantwoorden, en dan blijft de zaak zooals zij is.’
Ik beweer dat het stuk van Lion met kan teweeg brengen dat iemand die den M.H. (en de originele stukken die ik getoond heb) gelezen heeft, van opinie verandert. Hoogstens zou dat stuk aanleiding geven tot het vragen van ophelderingen die ik in een oogenblik had kunnen geven.
Wees volstrekt met bezorgd. Integendeel. Ik zal aantoonen dat Lion mij goed heeft gedaan, en dat zijn geschrijf den heelen M.H. bevestigt. O, als de vraag was wie regt had! Maar de vraag is helaas of men regt wil doen.