[4 februari 1861
Brief van Bleeker aan Multatuli]
* 4 februari 1861
Brief van P. Bleeker aan Multatuli. (Brieven V, blz. 13; Brieven WB V, blz. 10)
's Hage, 4 Febr. 1861
Waarde Dekker.
Onmiddellijk na het ontvangen van uwen brief van den 1en dezer heb ik er werk van gemaakt de couranten te bekomen, waarin de recensiën van Max Havelaar enz. voorkomen. Sedert moet nog eene nieuwe recensie in de Rotterdammer geplaatst zijn, welke evenmin gunstig moet wezen, maar welke ik nog niet heb gelezen. Ik zie geen kans u alle die couranten te bezorgen, maar het kan niet missen, dunkt mij of gij moet ze te Brussel kunnen lezen, of de heer Van Vloten u er wel aan kunnen helpen.
Men komt in die recensies nog al sterk op tegen de waarheid van meerdere feiten ofschoon men geneigd is te gelooven dat ze ter goedertrouw door u zijn medegedeeld.
Den heer Lion ken ik persoonlijk en ik verdenk hem niet in het minst van kwade trouw, maar naar ik meen bespeurd te hebben is hij in het bezit van talrijke dokumenten en zelfs van een of meer brieven van u zelven, die gezegd worden bij openbaarmaking niet in uw belang te zullen werken. Ik laat deze kwestie echter in het midden. Gij moet zelf het best weten wat ten dezen raadzaam is te doen of te laten.
Bij het ministerie van Kolonien heb ik in uw belang naar best vermogen gewerkt. Ik kan evenwel niet zeggen dat ik er zeer gelukkig geweest ben. Ik heb veel vernomen, ook van de zijde uwer familie, waarover ik verbaasd heb gestaan en hetwelk ik niet kan gelooven. Maar ik heb ook gehoord dat u reeds plaatsingen van wege het ministerie van Kolonien zijn aangeboden doch dat ze door u zijn van de hand gewezen. Niettemin komt het mij voor dat men genegen zou zijn u toch weder te plaatsen, indien gij verzoek er toe deedt en uwe eischen niet te hoog gestemd waren. Ik mag u thans geen' nieuwen raad geven, vermits gij nu zelf het best dient te weten wat gij doen wilt en kunt.
Ontvang met mijne beste wenschen en groeten de verzekering dat ik steeds vriendschappelijk ben
P. Bleeker