Volledige werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862
(1960)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdIngezonden stukken.Mijnheer de Redacteur! Een mijner vrienden in Indie verzoekt per laatste mail mijne tusschenkomst, om het ondervolgende, betrekking hebbende tot een feit in Max Havelaar voorkomende, hier te lande te doen publiceren. Hij zegt dat zijne positie hem dezen weg doet verkiezen boven regtstreeksche publicering in Indie; hij heeft daar tot heden à contre coeur gezwegen, maar meent dit niet meer te mogen doen, daar de wijze, hoe het bedoelde feit door M.H. wordt verhaald, eene blaam kon werpen op den algemeen geachten, om zijne talenten als geneesheer hooggeschatten dr. Bensen, thans eerstaanwezend officier van gezondheid te Macasser, eiland Celebes, en daar tot heden niemand is opgekomen tegen de onjuistheid der mededeeling van M.H. ten deze. Tijdens Max Havelaar te Ranbas Betoeng woonde, was hij, de mededeeler van het onderstaande, ingezetene van Serang, de hoofdplaats der residentie Bantam. Hij stelt zich verantwoordelijk voor de juistheid der mededeeling en heeft mij geautoriseerd, in geval van tegenspraak, zijn naam bekend te maken. Ontvang de verzekering mijner hoogachting UEd. Dw. Dienaar N.N. 27 Januarij 1861. | |
[pagina 390]
| |
Waarde Vriend! In het laatst van 1855 werd aan den toenmaligen inspecteur der cultures Boutmy eene commissie opgedragen, om in de residentie Bantam de werking der heerendiensten te onderzoeken, dan wel na te gaan, in hoe verre de intrekking der peperkultuur (de andere kultures waren reeds ingetrokken) met de belangen der bevolking strookte. Die ambtenaar kwam te Lebak (Ranbas Betoeng) en stapte af bij den heer Carolus, assistent-resident aldaar, die ongesteld, of gelijk men op Java zegt, zeer onlekker was. In weerwil der door den inspecteur aangewende pogingen, om hem van zijn voornemen te doen afzien, bleef de heer Carolus volhouden, den inspecteur op zijne reis te vergezellen... Inspectien in de afdeeling Lebak geschieden grootendeels te paard: het kon dus wel niet anders, of die reis moest op de ongesteldheid van den heer Carolus een ongunstigen invloed uitoefenen. Bij zijne terugkomst was dan ook die ongesteldheid zoo verergerd, dat hij verpligt was het bed te houden. De patient klaagde over pijn aan de lever en kreeg zware koortsen. Twee of drie dagen daarna kwam de heer v. Lawick van Papst, secretaris der residentie Bantam, toevallig te Lebak aan en trof ten huize van den heer Carolus den inspecteur Boutmy, die bezig was zijn rapport op te maken. Hij raadde Carolus ten sterkste aan, zich onder geneeskundige behandeling te begeven; die raad werd opgevolgd. Dr. Bensen werd van Serang ontboden en verleende den lijder zijne hulp met die bereidwilligheid en dien ijver, die ieder hem toekent. De groote afstand tusschen Serang en Lebak (42 palen) belette dr. Bensen, den patient dagelijks te bezoeken; hij kwam echter om de twee dagen en herhaalde zijn bezoek tot drie malen. Bij het laatste vergezelde hem de secretaris v. Lawick van Pabst, omdat Carolus hem in zijne kwaliteit als fungerend notaris wenschte te spreken. De toestand van den lijder was zeer verergerd; hij klaagde bovenal over pijn aan de lever. Reeds vroeger had dr. Bensen hem aangeraden, zich te Serang te laten verplegen; Carolus, die het gevaar waarin hij zweefde, niet inzag, was daartoe niet te bewegen geweest; doch toen dr. Bensen andermaal bij hem aandrong | |
[pagina 391]
| |
naar Serang te gaan tot het ontvangen eener geregelde behandeling, toen gaf hij toe. De heer Carolus had een zeer gemakkelijk rijtuig; dit werd zoodanig ingerigt dat hij er in kon liggen. Dr. Bensen ging denzelfden dag naar Serang terug en het voor den zieke eene kamer in gereedheid brengen in het militaire hospitaal, omdat hij daar beter zijn zoude, dan in een particulier huis. Den patient was aanbevolen, stapvoets te rijden; maar den volgenden morgen vertrekkende, deed ongeduld of koorts hem den koetsier gelasten de zweep over de paarden te leggen; hij kwam in een ongeloofelijk korten tijd te Serang aan, maar geheel uitgeput en in een levensgevaarlijken toestand. Om een ure was hij te Serang aangekomen; ten vier ure stierf hij in het militair hospitaal. Heeft de weduwe van Carolus aan Max Havelaar verdichtselen op den mouw gespeld (2e deel blz. 132), of heeft hij die zelf uitgevonden? ik zal daarover niet beslissen. Ik heb geene reden om de goede trouw van den schrijver in twijfel te trekken, doch verklaar plegtig, dat hetgeen hij over het overlijden van zijn voorganger schrijft, onwaar is. Het is mogelijk, dat de heer Carolus het slagtoffer zijner edele beginselen en voortvarendheid is geweest; doch het is onwaar, dat Carolus het middagmaal ten huize van den demang van P...k...ng heeft gebruikt en eenige uren daarna is overleden. Carolus was reeds ongesteld, toen hij met den inspecteur op reis ging; zijne ongesteldheid nam door de doorgestane vermoeijenissen gaande weg toe; hij stierf niet eenige uren, maar verscheidene dagen na de terugkomst; hij stierf niet te Lebak, maar in het hospitaal te Serang. Zou iemand den boven elke verdenking verheven dr. Bensen durven beschuldigen, dat deze verklaard had, dat Carolus aan een abces aan de lever was overleden, indien het geringste spoor van vergiftiging ware aanwezig geweest? Ik heb u de zaak medegedeeld, gelijk zij zich heeft toegedragen; de beweringen van Max Havelaar mogen voor zijne rekening blijven. Geloof mij uw toegenegen IJ. Java, 6 December 1860. |
|