Gij verlangt natuurlijk openhartigheid van mij. Ik zal openhartig zijn.
De indruk van uw werk is reeds aanmerkelijk verflauwd en heeft niet gewonnen door hetgeen gij later hebt geschreven.
De beroepen op de natie om bijdragen voor de ongelukkigen door watersnood en koude, zullen haar voor het oogenblik minder opwekbaar maken voor uw belang.
Maar bovenal hebben de recensies in het Bataviaasch Handelsblad van uw werk de sympathie van velen voor u verminderd, en die recensies, uitvoerig en warm, staan nog onaangevallen en niet wederlegd daar. Ik weet niet of het in uw plan ligt te refuteren wat daarin voorkomt betreffende uwen persoon. Zeker is het, dat ik u niet gezinde personen ken, die gereed zijn een' veldtogt tegen u te openen en zeggen gewapend te zijn met stukken, welker openbaarmaking uwe belangen misschien niet zouden bevorderen. In allen gevalle ben ik met velen overtuigd dat op dit oogenblik op geene groote sympathie voor u te rekenen is. Misschien kan eene demonstratie als de door u bedoelde, na eenig tijdsverloop de gewenschte uitkomst hebben.
En nu acht ik mij verpligt, als oud vriend die het wel met u meent en altijd heeft gemeend, op gevaar af van u te mishagen, over een ander denkbeeld te onderhouden.
Hoofd en rigting van het Koloniaal bestuur zijn veranderd. Ik geloof dat die rigting zal wezen meer overeenkomstig de uwe. Voor een principe hebt ge vrijwillig de dienst verlaten en uw bestaan opgeofferd. Voor dat zelfde principe kunt ge weder in dienst treden en uw bestaan herstellen. Niemand zou het in u laken, ieder zou het in u prijzen. Welnu, mogt ge wenschen weder in Koloniale dienst te treden, dan wil ik gaarne alles wat in mij is aanwenden om u zulks gemakkelijk te maken. Dat willen ook de HH. Veth en Van Straten doen, en ook die HH. en de heer Van Vloten hebben als hunne overtuiging uitgesproken dat deze de weg zou zijn om duurzaam het lot van u en van uwe familie te verzekeren.
Denk hierover eens na, maar met bedaardheid. Ik vrees dat, al mogt veel openbare sympathie nog nader uw deel worden, uwe toekomst daarmede geenszins verzekerd zal zijn en uwe verdrietige positie er niet door zal ophouden, tenzij slechts voor