Is dus het plaatsen van mijn' naam op de lijst der Kandidaten niet de voorbereiding tot eene soort van triomf voor den Heer Rochussen, die meenen zal dat ik een échec heb geleden, waar toch geen sprake is van échec daar ik, zoodra Uwedg. gesproken had over den Heer B., eigenlijk voor ditmaal niet meer dacht aan het 2e Kamerschap, èn uit eene zeer gewone welvoegelijkheid vis-à-vis Uedgestr, èn uit de meening dat de Heer Baud (dien ik bij renommée ken) een hoogstachtenswaardig, bekwaam en onafhankelijk mensch is.
Dat heeft mij doen nadenken hoe toch Uwe bedoeling was met de genomene maatregelen?
Maar nu wilde ik Uwedgestr: vragen of U goedvindt de nevensgaande regelen te laten drukken. Mijne bedoeling daarmede is volstrekt niet Kamerjagt. Ik wil integendeel zoodra Uwedg het goed keurt, verklaren dat ik bij de desiderata voor een nieuw lid gedacht heb aan den Heer G.L.B. Ik kan dit te beter doen omdat ik indedaad eene hooge opinie van dien heer heb.
Mijne bedoeling met dien open brief is: mijn naam levendig te houden bij 't publiek, en te doen uitzien naar Max Havelaar.
Indien Uwedgestr: dat drukken goed vindt, zal ik U tevens vragen bij wien ik dat moet doen, hoeveel exemplaren, en of ik daarvoor veel geld moet geven? Ik weet volstrekt niets van de ambachtelijke zijde der letterwereld. Ook weet ik niet of ik zulk een stukje dan moet rondzenden aan de Kiezers? Ik denk ja. Dit alles zal ik de vrijheid nemen Uwedg. morgen te komen vragen.
Ik zond heden morgen weder een paar regels aan de AC, en het Handelsblad. Het is vrij inodore. Het zal mij benieuwen of de Heer Cosman nu geapprivoiseerd is.
Ik heb de eer na beleefde groete met de meeste hoogachting te zijn
Uweledelgestrenge Dienstwillige Dienaar
Douwes Dekker
P.K. 11 Dec. 1859
Daar komt mij in de gedachten dat ik Uwedgestr een verzoek heb te doen. Ik verwacht heden avond mijn broeder. Natuurlijk zal hij gedurende zijn verblijf in Amsterdam naar de eer trachten