Den Hr J.J. Rochussen Min. v. Kol.
11 Dec. 1859.
Amice!
Gij vraagt mij, of ik zeker ben, dat de gedragingen van D. navraag kunnen veelen?
Gij kent den man en zijn gedragingen langer, en behoort die dan ook beter te kennen dan ik, en 't ware dus aan mij geweest die vraag aan U te doen.
Ik hou den man niet alleen voor knap, maar ook voor braaf en eerlijk. Ik ontleen deze meening, vooreerst uit 's mans stijl Le style c'est l'homme, 2e uit zijn omgang hij vleit niet en is niet verlegen., 3e uit zijn handelingen, hij lijdt liever honger dan een laagheid te doen., 4e uit de berichten en handelingen van hen die min gunstig over hem schijnen te denken.
Uit hun berichten; - want al wat zij tegen hem hebben kunnen bewijzen is, dat hij excentriek was en - schulden had.
Uit hun handelingen; - want indien b.v. gij zelf hem werkelijk voor oneerlijk of immoreel hield hadt gij geen rijken thee kontraktant uit zijn gemakkelijke rust opgedreven om in een bar saizoen naar Brussel te gaan en hem een lukratieven post aan te bieden.
't Is waar: dezelfde man, die hem in mijne tegenwoordigheid de hand drukte en een post zocht op te dringen, zocht hem achter zijn rug zwart te maken, en ook nu nog wordt hetzelfde beproefd door allerlei Wijt - en Kerkhoven. Ongelukkig valt de eene aanklacht voor, de andere na, in 't water.
‘'s Mans broeder’ heet het ‘wil niets met hem te doen hebben’. Het tegendeel is U bekend.
‘'s Mans vrouw wil van hem scheiden.’ -
Ik heb de aandoenlijkste bewijzen, hoe innig zij hem aanhangt. ‘Hij heeft twee tantes opgelicht.’ -
Ja: hij is geld schuldig aan twee tantes, aan wie hij te voren mildelijk geld gegeven had.
‘v.d. Hucht zal hem vervolgen wegens schuld.’
V.d. H. zou dwaas doen; want DsD. heeft niets: - en v.d. H. zou U kompromitteeren; want het zou voor 't publiek den schijn hebben als of hij op uw instigatie handelde.
Ik acht U te hoog dan dat ik denken zoude dat gij aan zulk tripo-