[13 september 1859
Brief van Dekker aan de vrijmetselaars te Amsterdam]
13 september 1859
Brief van Dekker aan de vrijmetselaars te Amsterdam. Dubbel vel papier, groot formaat, tot het midden van de derde bladzijde beschreven (U.B. Amsterdam). Volgens de brief van 28 september was dit schrijven geadresseerd aan de heer Dronrijp.
Blijkens de brief van 24 sept. 1859 had Dekkers vriend De Chateleux het handschrift van ‘De Bruid daarboven’ reeds enige jar en eerder aan Van Lennep ter lezing gestuurd.
Op de brief heeft W.J.C. van Hasselt de aantekening gemaakt: ‘ontv. van Br ∴ v. Someren Brand 21 Sept. 1859. vH.’
Brussel 13 september 1859
Aan het Kapittel van den Verheven
Graad van het rozenkruis Concordia vincit animos te Amsterdam.
Broeders!
Den drieentwintigsten Maart des jaars 1854 is mij de onderscheiding te beurt gevallen tot lid uwer verhevene Orde te worden aangenomen.
Ik was alstoen in de profane wereld ambtenaar van het Gouvernement in Oost Indie, en bevond mij op het oogenblik mijner aanneming in Uw Kapittel met verlof in Nederland.
Ik heb eenigen tijd later, in Indie teruggekeerd en in mijne betrekking van Adsistent-Resident herplaatst, gemeend mij te moeten verzetten tegen principes en handelingen omirent de Javaansche bevolking, die mij onregtvaardig voorkwamen.
Het Gouvernement deelde mij ne beschouwingen niet, en daar ik door mij ne betrekking genoodzaakt was de uitvoerder te zijn juist van die handelingen die mij stuitten, heb ik mijn eervol ontslag gevraagd en bekomen. Ik meende op eene andere wijze in het onderhoud der mijnen te kunnen voorzien.
Ik ga voorbij de teleurstellingen die ik ondervond, de grieven, de aanvallen van moedeloosheid, het hartverscheurende vrouw en kinderen te zien derven, - ik geloof mijnen pligt gedaan te hebben.