De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 11 (herziene vertaling)
(1881)–J.L. Motley– Auteursrechtvrij
[pagina 288]
| |
Tiende hoofdstukZwakheid der regeering in Frankrijk en Engeland. - De wijsheid van Oldenbarnevelt verwekt naijver - Sir Dudley Carleton volgt Winwood op. - De jonge prins van Neuburg staat onder de leiding van Maximiliaan. - Oldenbarnevelt wil het verdrag van Xanten kracht bijzetten. - Spanje en de Keizer willen de Staten uit hunne stelling in de Hertogdommen verdrijven. - De Fransche Regeering weigert de Staten bij te staan. - Spanje en de Keizer besluiten Wesel te houden. - Begin van den grooten godsdienstoorlog. - De Protestantsche Unie en de Katholieke Ligue willen beide de grensprovinciën verzekeren. - Onlusten in Turkije. - De spaansche vloot neemt La Roche. - Spanje brengt groote legers op voet van oorlog. Het is een vreemd verschijnsel, dat de ver strekkende plannen der katholieke partij aanvankelijk met zooveel onverschilligheid aangezien werden. Allerwege werden toebereidselen gemaakt voor den ontzaglijken oorlog, dien de nakomelingschap den naam van den dertigjarigen gegeven heeft; die oorlog was metterdaad reeds begonnen. Toch zagen zij, die er het meest door bedreigd werden, met kalmte toe, zoolang hunne eigene haardsteden nog niet in lichter laaie stonden. De krijgsbeweging in de hertogdommen, waarvan wij eene schets gegeven hebben, en die het natuurlijk gevolg was van den veldtocht van vier jaren te voren, was als met eene spotternij afgeloopen. In Frankrijk, dat volkomen gebrek had aan een leidend hoofd, onder het spinrokken eener zwakke en ontzenuwde vrouw vervallen was en door kuiperijen en twisten van zelfzuchtige grooten beheerscht werd, terwijl staats- | |
[pagina 289]
| |
ambten, de hoogste zoowel als de laagste, er veil waren als de minste koopwaar, werd het gevaar door weinigen ingezien en nog minder bestredenGa naar voetnoot(1). Het had voor een ieder duidelijk moeten zijn, dat het groote Huis van Oostenrijk, dat reeds oppermachtig was in Spanje en Duitschland, niet kon heerschen in Savoye, Bohemen, Moravië en de Nederlanden, zonder gevaar voor Frankrijk. Toch streefde de Koningin-Regentes naar een onmogelijk verbond met haar onvermijdelijken vijand. En in Engeland, waar de meesterhand ontbrak om tegenover den souverein die groote voorschriften der binnen- en buitenlandsche staatkunde te doen gelden, waarvan zijne welvaart en zelfs zijn bestaan als Koninkrijk afhing, bepaalde zich de eerzucht der gezaghebbenden tot het najagen van dezelfde onmogelijkheid, van een innig verbond met den algemeenen vijand. Het was algemeen bekend, dat de vrijheid van eeredienst der Protestanten in het Duitsche Rijk slechts door geweld afgedwongen was, en dat zij niet langer zou blijven bestaan dan het mogelijk was haar met kracht te steunen. De majesteitsbrief en de conventie voor de twee godsdiensten zouden even licht te verscheuren zijn als het perkament, waarop zij geschreven waren; de protestantsche kerken, onder sanctie dier stukken opgericht, zouden verbrijzeld worden als glas, zoodra slechts de katholieke regeerders de handen even vrij zouden hebben als hun geweten vrij was om het aan de ketters gegeven woord te verbreken. Men wist dat, indien al de inschikkelijke Keizer zijn woord gestand zou doen, Ferdinand van Stiermarken, die hem spoedig opvolgen zou, en Maximiliaan van Beieren mannen waren, die wisten wat zij wilden, en die in hun binnenste nooit een duimbreed afgestaan hadden van den grond, dien het Protestantisme meende te hebben gewonnen. Dit schijnt klaar als de dag aan een ieder, die na verloop van tijd op die dingen terugziet; maar de souverein van Engeland zag het niet in, of verkoos het niet in te zien. Hij hield slechts het oog op de infante met hare bruidsgift van tweemillioen; en hij wist dat, indien hij het Parlement bijeenriep om subsidiën voor een anti-katholieken oorlog te vragen, het met die gulden huwelijksplannen voor zijn zoon gedaan was en hij de volksvertegenwoordigers slechts zou aanmoedigen om hun last te overschrijden, wanneer hij hen raadpleegde over onderwerpen, die behoorden tot de geheimen | |
[pagina 290]
| |
der regeering. Hij dolfde zelf het graf der monarchie en trok het schavot voor zijn zoon op, maar deed dat met eene werkzame en pedante beuzelachtigheid, geschikt om de verbazing op te wekken. Hij kon geen penning missen voor de zaak, waarin zijne nabestaanden betrokken waren, en waaraan zijne bondgenooten zich gewijd hadden, maar hij was bereid een ieder met raad te dienen en verbeeldde zich zelf met komischen ernst, dat hij voor scheidsman tusschen partijen gold, terwijl hij inderdaad slechts de rol van een dwaas speelde onder het toeknikken zijner meerderen. ‘Gij moogt mijn raad niet versmaden,’ zeide hij eens tot een vreemden gezant, ‘Ik ben geen kameel of ezel, om al dat werk op mijne schouders te nemen. Waar zult gij een Koning vinden die zoo wel gezind is om dit te doen, als ik?’ De Koning had weinig tijd en geen geld over voor zijne eigene betrekkingen en bondgenooten of voor de zaak van het Protestantisme; maar hij kon groote sommen aan onwaardige gunstelingen wegwerpen en riemen papier volschrijven over godgeleerde geschilpunten. De benoeming van Vorstius tot hoogleeraar te Leiden wekte grooter verontwaardiging bij hem op en nam voor hem meer tijd in beslag, dan de veroveringen van Spinola in de hertogdommen en de bedreigingen van Spanje tegen Savoye en Bohemen. Hij hield den Staten voortdurend gematigdheid voor in de zaak van het betwiste grondgebied, ofschoon gematigdheid op dat oogenblik eensluidend was met onderwerping aan het Huis van Oostenrijk. Hij wendde vertrouwen voor in hen die eene comedie speelden, waardoor geen staatsman kon misleid worden, maar die eenmaal de goedkeuring had van den Salomo van dien tijd. Eén man werd zeker niet misleid. De waarschuwingen en klachten van Oldenbarnevelt klinken ons thans nog in de ooren als de stem van een bezielden profeet. Misschien zou veel ellende zijn voorkomen als vele hooggeplaatste personen naar hem hadden geluisterd. Ik wil de kracht en wijsheid van dien man niet overdrijven, noch hem als een der grootste heldenfiguren der geschiedenis doen voorkomen. Maar de nakomelingschap heeft geenszins recht doen wedervaren aan een staatsman en wijze, die op een der hachlijkste tijdperken van de geschiedenis der Christenheid een machtigen invloed uitoefende en dien invloed steeds aanwendde ter bevordering eener gematigde vrijheid, zoowel staatkundige als godsdienstige. Bij het licht van meer ondervinding na verloop van twee en eene halve eeuw gezien, kan het schijnen dat hij misgrepen gedaan heeft, maar geen enkelen, die noodlottige of ook maar nadeelige gevolgen na zich sleepte. Vergeleken | |
[pagina 291]
| |
met de heerschende denkbeelden van den tijd, waarin hij leefde, waren zijne staatkundige plannen breed, wezen zijne begrippen van godsdienstvrijheid, hoewel naar onze opvatting beperkt, op een keerpunt in de menschelijke ontwikkeling en vervulde hij eene schoone rol in de bevordering van het welzijn der geheele Christenheid. Niemand begreep zeker beter dan hij de richting van zijn tijd, had een duidelijker inzicht ïn de staatkunde, die noodig was met het oog op de uitkomsten der laatste drie vierden eener eeuw of had met meer juistheid de betrekkelijke waarde geschat van groote krachten, die met elkander in strijd waren. Waren zijne raadgevingen altoos opgevolgd, had eene doorluchtige geboorte hem op een troon geplaatst en daardoor de gelegenheid geschonken de plannen van zijn grooten geest met gezag door te voeren, het zou voor de wereld beter geweest zijn. Maar in dat tijdperk was het alleen koninklijk bloed dat onbepaalde gehoorzaamheid kon vorderen, zonder persoonlijken naijver op te wekken. De menschen bogen zich voor zijn verheven verstand, maar haatten hem om de macht die hij zich daardoor verwierf. Zij begonnen reeds met voldoening aan zijn geslachtsboom te tornen. Men meende, door hem zijne plaats te betwisten onder de oude geslachten, wier sieraad hij was, zich te wreken op den rang dien hij in alles, behalve in geboorte, innam naast de koningen en regeerders der wereld. Of nijd en naijver ondeugden zijn, meer aan een republikeinschen dan eenigen anderen regeeringsvorm eigen, laten wij daar. Maar zeker is het dat elke voetstap van Oldenbarnevelt naijverig bespied werd. De nijd hechtte zich aan hem als zijn schaduw. Wij hebben de betrekkingen tusschen hem en Winwood nagegaan en gezien hoe deze, secretaris van staat geworden, den advocaat steeds bleef verwijten dat hij het land volgens zijne wetten bestuurde, in plaats van naar den wil van een vreemd vorst. De man die elk uur van zijn leven - in weerwil van duizende hinderpalen, door domheid en verraad, nijd, haat en vroomheid opgeworpen - besteedde aan de vorming van een groot algemeen verbond van het Protestantisme tegen Spanje werd eerst in 't geheim, daarna openlijk, beschuldigd van eene verradelijke overhelling naar Spanje. Niets wekt meer de verbazing en is geschikter om het geloof in de menschheid aan 't wankelen te brengen, dan de grenzenlooze invloed van den laagste der hartstochten. De advocaat zag zich verplicht aan Langerak, bij het begin van zijne zending naar Frankrijk, een wenk daaromtrent te geven. | |
[pagina 292]
| |
‘Indien Hare Majesteit vriendelijk over mij spreken mocht’, zeide hij, ‘zult gij daarvan in uwe brieven geen melding maken, zooals in uw laatsten, zeker met de beste bedoelingen, geschied is. Het brengt mij geen voordeel en velen nemen er aanstoot aan, zoodat het beter is dit na te laten.’ Dit was echter slechts een kleinigheid. Allengs zou menigeen zich ergeren aan de minste uiting te zijnen gunste, hetzij dat deze van gekroonde hoofden kwam of van den laagst geplaatste op den maatschappelijken ladder. Intusschen schreef hij den ambassadeur voor om, zonder acht te geven op persoonlijke complimenten jegens zijn chef, al zijne krachten in te spannen ten einde de Fransche Regeering uit de handen van Spanje te houden en, met dat doel voor oogen, de geschillen tusschen de twee groote partijen in het rijk zoo mogelijk bij te leggen en het vertrouwen te winnen van Condé en Nevers en Bouillon, zonder in iets te kort te doen aan den eerbied jegens de Koningin-Regentes en hare ministers, als de wettige hoofden der regeering. Uit Engeland kwam een nieuwe ambassadeur om WinwoodGa naar margenoot+ te vervangen. Sir Dudley Carleton was een diplomaat van vrij groote bekwaamheden en wel berekend voor de behandeling van zaken. Misschien was, op dat tijdstip van officieele middelmatigheid, niemand beter dan hij geschikt om den post te vervullen, die toen voor den belangrijkste in de buitenlandsche diplomatie van Engeland gold. Zijne vroegere betrekkingen hadden hem nog wel niet gemeenzaam gemaakt met de ingewikkelde staatsregeling der Republiek, evenmin als zijn diplomatieke loopbaan, waaronder een langdurig verblijf in Venetië, bijzonder geschikt was om hem in de geheimen der voorbeschikking in te wijden. Evenwel was hij, op bevel van zijn meester, gereed om met De Groot en Oldenbarnevelt op het gebied der geschiedenis en rechtswetenschap te redetwisten en met Uytenbogaert of Taurinus de spitsvondigheden van het Arminianisme en Gomarisme te ontleden, alsof hij de helft van zijn leven advocaat bij den Hoogen Raad in Den Haag of hoogleeraar in de godgeleerdheid aan de Leidsche Hoogeschool geweest ware. Of hij bij zulke gelegenheden wezenlijke overwinningen behaalde en of hij die alleen aan zijn eigen vernuft te danken had, mag betwijfeld worden. In alle gevallen had hij een souverein achter zich, die niet in staat was zich te vergissen. ‘Gij moet niet vergeten’, zoo luidden Jacobus' instructiën aan sir Dudley, ‘dat gij de gezant zijt van een meester, dien God tot den eenigen beschermer van zijn dienst heeft uitverkoren ... en gij moet wel doen uitkomen dat het belijden | |
[pagina 293]
| |
van dwaalbegrippen Gode ongevallig en ons onaangenaam isGa naar voetnoot(1). De krijgsbewegingen van het jaar 1614 waren geëindigd met den mislukten vrede van Xanten. De pretendenten zouden het betwiste gebied in tweeën deelen, en loten wie er kiezen zou; alle vreemde troepen zouden worden teruggeroepen en men had zich verbonden geene sterkte in handen eener derde mogendheid te stellen. Maar op het laatste oogenblik had Spanje geweigerd het verdrag te bekrachtigen en alles was weer tot den vorigen toestand teruggekeerd. Wel scheen men te verwachten dat de staatsche troepen gelijktijdig met het katholieke leger zouden terugtrekken, op eene belofte van Spinola, dat het gebied evenmin door Spanje als door de Republiek weder bezet zou worden. Maar Oldenbarnevelt gaf zeer juist te kennen, dat, hoewel de markies veel macht had zoolang hij aan het hoofd van het leger stond, hij echter elk oogenblik kon vervangen worden. De graaf Buckoy, b.v., kon plotseling in zijne plaats optreden en zich niet gebonden achten door de militaire schikkingen die zijn voorganger aangegaan had. Daarop deed de aartshertog het voorstel om gelijktijdig terug te trekken, onder voorwaarde dat de troepen niet wederkeeren of eenige plaatsen bezetten zouden. Maar Oldenbarnevelt nam, uit naam der Staten, daarmede geen genoegen. De aartshertog was slechts de strooman van Spanje; en Spanje zou geen waarborg geven. Dat rijk hield de koorden in handen en kon hem elk oogenblik de rol doen spelen, die het verkoos. Het zou voor het despotische Spanje gemakkelijk zijn, zei de advocaat, om op een oogenblik weer met eene groote macht te velde te komen, nadat de staatsche troepen teruggetrokken en wellicht ontbonden waren; maar voor de veelhoofdige Republiek zou het bezwaarlijk zijn even snel te handelen. Zonder waarborg van Spanje het verdrag van Xanten op te geven, dat behoorlijk geteekend en bezegeld was, zou zijn zooveel als vijftig punten op het spel voor te geven. Enkel nadeel zou daarvan het gevolg zijn. De advocaat liet zich in deze geheele onderhandeling, even als Willem de Zwijger, leiden door het gezegde van Demosthenes, dat de veiligste sterkte tegen een aanvaller en tegen een tyran is: wantrouwen. En hij wantrouwde alle voorstellen, overtuigd als hij was dat het Spaansche Kabinet het er op toelegde om de Staten te misleiden en dat het daarin van vele zijden bijgestaan werd. Nu een der pretendenten, meester over de helft der hertogdommen, de prins van Neuburg, het Catholicisme omhelsd had en met de zuster van den aartsbisschop | |
[pagina 294]
| |
van Keulen en den hertog van Beieren gehuwd was, kon voor Spanje niets beter gelegen komen dan zich tijdelijk terug te trekken. Maximiliaan van Beieren was ontegenzeggelijk de bekwaamste en krachtigste aanvoerder der katholieke partij in Duitschland en tevens de oprechtste en eerlijkste. Niemand heeft ooit, zooals hij deed, geweigerd de keizerlijke kroon te aanvaarden. De prins van Neuburg liep, door zijn overgang, gevaar zijne staten te verliezen, daar zijne broeders hem trachtten te ontzetten op grond van den laatsten wil van den overleden hertog, waarbij zijn nakomelingen, die zich tot het Catholicisme bekeeren zouden, onterfd werden. Hij had daarom de hulp van den Koning van Spanje ingeroepen. Aartshertog Albert had dat verzoek als eene rechtvaardige zaak ondersteund en de Keizer had natuurlijk verklaard dat het recht van oudsten zoon, in weerwil van den laatsten wil, aan den prins toekwamGa naar voetnoot(1). Zoolang deze onder de bekwame leiding van Maximiliaan staan zou, was het niet waarschijnlijk dat het betwiste gebied voor de spaansche partij verloren zou gaan. De Keizer meende nog steeds het recht te hebben om tusschen de candidaten uitspraak te doen en die gewesten in beslag te houden totdat de beslissing gevallen zou zijn - d.i. ad Calendas Graecas. De eerste poging om daartoe te geraken was, gelijk wij gezien hebben, door de snelle handelingen van Maurits en de staatkunde van Oldenbarnevelt verijdeld. De advocaat had vast besloten dat 's Keizers naam noch in den aanhef van het verdrag, noch in dat verdrag zelf vermeld zou worden. En zijne gedragslijn ten aanzien dezer schijnonderhandelingen werd voortdurend belemmerd, zoowel door de traagheid zijner bondgenooten, als door het vernuft van den vijand. Aan hem werd het verlies geweten van Wesel, het Genève aan den Rijn, dat door Spanje nooit zou worden overgegeven, indien het niet onmiddellijk geschiedde. Laat Spanje het verdrag van Xanten waarborgen, zeide hij, dan kan het niet terug treden. Al het overige is misleiding. Daarbij had de Keizer stellige bevelen uitgevaardigd, dat Wesel niet zou worden terug gegevenGa naar voetnoot(2). Villeroy had verklaard dat Frankrijk zich het harnas niet zou aantrekken voor Aken, dat broeinest van het Protestantisme. Dat konden de Staten-Generaal doen, wie het zooveel meer aanging. Oldenbarnevelt's doel was aan het verdrag van Xanten, in plaats van het te laten te | |
[pagina 295]
| |
niet te gaan, kracht bij te zetten, op de eenige wijze waarop dat mogelijk was, door de waarborging van Spanje. Aldus versterkt, kon het een slagboom zijn in den algemeenen godsdienstoorlog, die stond uit te breken. Spanje daarentegen wilde, verre van zich aan het tractaat te binden, het oppergezag over het betwiste gebied den Keizer in handen spelen. Neuburg beklaagde zich dat Filips in zijne brieven hem niet den titel van Hertog van Gulik-Cleef gaf, hoewel hij door de spaansche wapenen in het bezit dier landen gesteld was. Maar aartshertog Albert was van gevoelen, dat de Koning gelijk had, aangezien Neuburg niet door den Keizer met de hertogdommen beleend was. Zelfs indien het verdrag van Xanten uitgevoerd werd, zouden hij en de keurvorst van Brandenburg slechts beheerders wezen, tot de vraag van het recht door den Keizer beslist zou zijnGa naar voetnoot(1). Spanje zond aan Neuburg de orde van het Gulden Vlies, als eene belooning voor zijne bekeering, maar zag in hem niets meer dan een strooman op het grondgebied, waar hij zelf beweerde souverein te zijn. Dit moest een vast bolwerk worden voor het Keizerrijk, Spanje en het Catholicisme. Oldenbarnevelt kreeg natuurlijk nooit inzage van de geheime brieven, die tusschen Brussel en Madrid gewisseld werden; maar hij had een even helder inzicht in de bedoelingen van den vijand, alsof de briefwisseling van Filips en Albertus in de loketten van zijn schrijftafel op den Kneuterdijk lag. Het geheele plan van Spanje en den Keizer was, door tusschenkomst der aartshertogen de Staten te noodzaken tot het opgeven hunner stelling in de hertogdommen, gelijktijdig met het terugtrekken der spaansche troepen, ten gevolge van eene bloote afspraak met aartshertog Albert, dat van beide zijden geene nieuwe bezetting geschieden zou. Toen Oldenbarnevelt de onmogelijkheid inzag om Spanje in het verdrag te betrekken, verlangde hij dat althans de beide bemiddelende mogendheden, de souvereinen van Groot-Brittannië en Frankrijk, het zouden waarborgen en de aartshertog zich jegens hen verbinden zou. Maar dit werd voortdurend door Spanje geweigerd; want de aartshertog verzette geen voet dan op bevel van Spanje. En, behalve zijn getwist met den aartshertog, had Oldenbarnevelt nog het aanhoudend rumoer van den Koning van Engeland en de aanvallen van diens gezant te verduren, die beweerden dat Spanje recht had in al wat het | |
[pagina 296]
| |
deed. Frankrijk daarentegen ondersteunde de Staten zoo goed, als met reden verwacht kon worden. De aartshertog vaardigde een gezant naar Madrid af met een omstandig verslag van deze onderhandelingen. In de instructie zeide hij: ‘Wij deden het voorstel, dat de verbintenissen jegens elkander zouden aangegaan worden, zooals bij tractaten gebruikelijk is. Maar de Hollanders verlangden, dat de beloften gedaan werden aan de Koningen van Frankrijk en Engeland, waardoor de Keizer diep beleedigd zou zijn geworden, daar dit was alsof de zaak hem niet aanging. Zoodoende zouden de Hollanders, met Frankrijk en Engeland ééne lijn trekkende, elk oogenblik kunnen doen wat zij goedvonden’Ga naar voetnoot(1). Er kon zeker geen krachtiger lofrede gehouden worden op de staatkunde, die Oldenbarnevelt steeds aanbeval. Was hij op dit belangrijk tijdstip door Engeland en Frankrijk beide gesteund geworden, dan zou Spanje tot den terugtocht gedwongen zijn en het Protestantisme zou in den beginnenden algemeenen oorlog een grooten voorsprong gehad hebben. Maar de engelsche Salomo kon de wijsheid zijner staatkunde niet doorgronden. ‘De Koning van Engeland,’ schreef de aartshertog, ‘zegt dat wij gelijk hebben en heeft zijn ambassadeur in dien geest geschreven. Maar er is niet veel. kans dat de Hollanders veranderen zullen. Het zou goed zijn dat de Koning hun een geschreven ultimatum zond, opdat zij de overeenkomst teekenden zooals wij ze voorstellen. Willen zij niet toegeven, dan zal de wereld althans zien dat de schuld niet aan ons ligt’. De wereld zou zien en zij zou het een staatsman als Oldenbarnevelt nooit vergeven hebben, indien hij eene overeenkomst met den ondergeschikten aartshertog, een volstrekt onbeduidende figuur in het groote drama, had aangegaan en niet had vastgehouden aan de waarborging van Albert's meester en van de groote bondgenooten der Republiek. Hij hield vol, ondanks Spanje en Engeland, die man, van wien de engelsche staatssecretaris durfde te schrijven, ‘dat hij zou maken dat de Provinciën weder in handen van Spanje vielen.’ Het bleek nu ook dat Oldenbarnevelt's invloed bij de Fransche Regeering, ten gevolge van den oordeelkundigen steun dien hij haar verleend had, bepaald gunstig had gewerkt. Was Frankrijk al door het spaansche huwelijksverdrag op een dwaalspoor gebracht, het was toch niet zoo traag of bevooroordeeld als de Koning van Groot-Brittannië zich toonde. | |
[pagina 297]
| |
‘Frankrijk zal de Hollanders niet aansporen tot het ten uitvoer brengen van ons voorstel,’ schreef de aartshertog aan den Koning. ‘Dus staan de onderhandelingen stil. De Hollanders zeggen dat het beter is, dat elke partij behoudt wat zij bezit. Indien het niet meer tot vechten komt en hun overmoed aanhoudt, zullen de Hollanders zoodoende elken dag terrein winnen’Ga naar voetnoot(1). Zoo hielden de vijanden der Republiek andermaal eene lofspraak op den nederlandschen staatsman. Het was voor de Staten onmogelijk Wesel terug te krijgen, evenmin als die andere sterkte der Hervormden, de oude rijksstad Aken. De prijs daarvoor was veel te hoog. De Fransche Regeering weigerde den Staten en de ‘possederenden’ vorsten behulpzaam te zijn in het bemachtigen dier sterkte. De Koningin-Regentes vreesde Spanje te zullen beleedigen, hoewel hare regeering de burgers van Aken tot het verdrag had overgehaald, dat nu door die mogendheid geschonden was. De nederlandsche ambassadeur had in last uitdrukkelijk te vragen of Hunne Majesteiten Aken en de vorsten zouden bijstaan, indien de aartshertogen hen aanvielen. ‘Neen,’ zei Villeroy; ‘wij hebben geen belang bij Aken, het is te ver weg. Laat hen hulp vragen bij wie hen in hun verzet hebben aangemoedigd.’ De ambassadeur toonde aan, dat Frankrijk wel belang bij de zaak had en zich jegens hen verbonden had; maar de secretaris van staat antwoordde: ‘Wij gingen het verdrag aan uit medelijden, maar wij zullen voor Aken het harnas niet aantrekken. Hoopt daar niet op. Gij (de Staten) moogt hen bijstaan, als gij wilt’. De gezant bracht hem daarop in herinnering, dat de Staten-Generaal steeds in overeenstemming met de Koningen van Groot-Brittannië en Frankrijk en de geuniëerde vorsten gehandeld hadden, daar deze aangelegenheid voor allen van evenveel belang was. Dit was het eenige, waartoe zij zich jegens de Unie verbonden hadden. Het was duidelijk dat Frankrijk besloten had, op dat oogenblik geen voet te verzetten. De hertog van Bouillon en de zijnen hadden wel getracht Hunne Majesteiten te bewegen om (gelijk Aerssen het uitdrukte) ‘serieuselyck aan den Eertshertoge te schrijven, om ten minsten door het stijf spreken hem t' intimideren’Ga naar voetnoot(2); maar het was tevergeefs. Zij oordeelden | |
[pagina 298]
| |
dat het nu geen tijd was om met hun nabuur te twisten en Spanje aanstoot te geven. Zoo werd het ‘stijf spreken’ nagelaten en de aartshertog niet ‘geïntimideert.’ De man die hem zoo menigmaal in 't nauw gebracht had was niet meer; en diens weduwe trachtte nu haar zoon uit te huwelijken aan de Infante. ‘Dat zijn de eerste vruchten van de nieuwe betrekkingen met Spanje,’ zei Aerssen. Zoowel de Koning van Spanje als de Keizer had vast besloten, Wesel tot het uiterste te houden. Tenzij dat de Staten, tegen eene bloote belofte van den aarsthertog, hunne troepen uit al hunne stellingen terugtrokken, zouden de Protestanten in die beide steden een hard lot te verduren hebben. Daar was niets aan te doen: hen te helpen ware al het gewonnene prijsgeven. Want geen waar staatsman kon onnoozel genoeg zijn, om van meet af aan met het spaansche en keizerlijke kabinet een nieuw spel te beginnen. De hertog van Neuburg was, sedert hij katholiek was geworden en onder de bijzondere bescherming van Spanje stond, niet zoozeer een pretendent met min of meer recht aan zijne zijde, als wel een agent der groote Katholieke Ligue in het betwist gebied. Hij moest, op het uitdrukkelijk verlangen van Filips' regeering, onder alle omstandigheden door de spaansche macht ondersteund worden, vooral nu zijne beide broeders, onder bescherming der Staten, hem zijn recht op zijne duitsche erflanden betwisttenGa naar voetnoot(1). De aartshertog was verstoord over de handelwijze van Frankrijk. Hij had, op uitdrukkelijk bevel uit Spanje, 5000 man hulptroepen onder Juan De Rivas ter beschikking der Koningin gesteld, even voordat de vrede van St. Ménehould gesloten werd; en nu kon hij niet eens haar Regeering er toe bewegen, de Hollanders tot rede te brengen, zooals de Engelsche Koning deed. ‘Zeker,’ zeide hij, ‘zouden de Hollanders, indien Frankrijk, in plaats van zoo traag te zijn, ons daar dezelfde goede diensten bewezen had als Engeland, de overeenkomst geteekend hebben zooals zij door ons was voorgesteld’Ga naar voetnoot(2). Hij smeekte daarom den Koning al zijn invloed bij de Fransche Regeering aan te wenden, opdat deze met kracht bij de Hollanders tusschen beiden komen en hen noodzaken zou het voorstel aan te nemen. ‘Er is geen middel om overeen te | |
[pagina 299]
| |
komen, indien zij niet door Frankrijk gedwongen worden’, voegde hij er bij. Maar niet zonder reden had Oldenbarnevelt den ambassadeur der Staten, Langerak, voorgeschreven ‘den ouden heer te caresseren’. Hij bedoelde daarmede Villeroy, hoewel hij hem nooit noemde; want deze bleek, in weerwil van alle hinderpalen, een goed vriend voor de Staten te zijnGa naar voetnoot(1). En Villeroy bleef dit. Of de aartshertog al of niet gelijk had met te beweren, dat de Hollanders de Hertogdommen ontruimen en dus het spel opgeven zouden, indien Frankrijk slechts met Engeland vereenigd zijn invloed wilde doen gelden, wijst de briefwisseling van Oldenbarnevelt vrij juist uit. Maar de aartshertog was niet in de gelegenheid daarvan kennis te nemen. De advocaat wist wat er omging, wat er gesmeed werd en wat er dreigde; want zijn rustelooze en heldere blik omvatte den geheelen gezichteinder. Zonder de geheime brieven van den vijand te lezen, kende hij de uitgebreide toebereidselen die voor een algemeenen oorlog tegen de Hervorming gemaakt werden. Het gebeurde in de hertogdommen was een voorteeken van den naderenden zondvloed. De groote godsdienstoorlog, die den duur van een menschengeslacht lang aanhouden zou, was reeds begonnen; het schijnbare voorwendsel gaf de betwiste erfopvolging in eenige kleine landjes, de ware oorzaak was de noodzakelijkheid, die zoowel de Protestantsche Unie als de Katholieke Ligue gevoelde, om die van de grensgewesten te verzekeren, wier bezit voor beide van even groot gewicht was. Zoo er in 1614 niets beslissends voorviel, het volgende jaar zou voor de Ligue nog meer gelegen komen. In Turkije waren onlusten uitgebroken. De Groot-Vizier was vermoord. De Sultan was in oorlog met Perzië. Er was in oostelijk Europa geen ander bolwerk tegen de dreigende macht der Turken, dan Hongarije. Dat Koninkrijk werd geregeerd door het Huis van Oostenrijk; en de tegenwoordige gezindheid der duitsche bevolkingen was bij den godsdienstigen strijd tusschen hen en hunne regeerders van dien aard, dat het onzeker was wie het meeste gehaat was, de Turk of de Spanjaard. Maar voor het oogenblik hadden Spanje en de Keizer de handen vrij. Zij hadden geen aanval van de zijde van den Donau te duchten. Daarbij had de spaansche | |
[pagina 300]
| |
vloot aanmerkelijke voordeelen op de Barbarijsche kust behaald en La Roche en eenige belangrijke sterkten genomen, die zoowel tegen de zeeroovers als tot afwering van een plotselingen aanval der Turken van de zeezijde van nut konden zijn. Ten minste 100000 man stonden gereed, om op het bevel van een der beide takken van het Huis van Oostenrijk, te velde te komen. Savoye was zoo goed als tenondergebracht; en Savoye was de eenig mogelijke bondgenoot van de Nederlanden en het Protestantsche Duitschland in het Zuiden. Terwijl hij de vredelievendste gezindheid jegens de Staten te kennen gaf en voorwendde zijne troepen van hunne grenzen te willen terugtrekken, ging de Koning van Spanje dagelijks voort zijne macht te versterken en lichtte hij eene som van viermillioen dukaten, die voor het grootste deel aan zijne bankiers te Brussel werd toevertrouwd. Handelingen als deze hadden meer beteekenis dan mooie woorden. |
|