De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 11 (herziene vertaling)
(1881)–J.L. Motley– Auteursrechtvrij
[pagina 275]
| |
Negende hoofdstukAerssen blijft nog twee jaar in Frankrijk en trekt menig persoonlijk voordeel van zijn post. - Hij bezoekt de Staten-Generaal. - Aubéry Du Maurier tot fransch ambassadeur benoemd. - Hij verlangt de terugroeping van Aerssen. - Vrede van St. Ménéhould. - Asperen van Langerak in de plaats van Aerssen benoemd. François Aerssen was langer op zijn post gebleven, dan de resolutie der Staten van Holland van Mei 1611 bedoelde. Het mocht een voorbeeld heeten van het losse constitutioneele samenstel der Vereenigde Provinciën, dat de benoeming van den ambassadeur in Frankrijk toekwam aan de Staten van Holland, die zijne jaarwedde betaalden, hoewel hij de dienaar was der Algemeene Staten, aan wie hij zijne officieele brieven richtte. Zijne belangrijkste depêches schreef hij evenwel, zoolang hij in betrekking bleef, aan Oldenbarnevelt, wien in 't algemeen de briefwisseling, zoowel de openbare als de geheime, met de Gezanten der Staten was opgedragen. Aerssen was, zooals men zich herinneren zal, gemachtigd om nog een jaar in Frankrijk te blijven, indien hij daar nuttig zijn kon. Hij bleef twee jaren, en over 't geheel met weinig nut. Door zijn overdreven ijver deed hij meer kwaad dan goed. Het was bij menige gelegenheid in Frankrijk goed, niet te zien of te hooren. De Republiek mocht met haar machtigen bondgenoot niet in geschil komen, dan in de uiterste noodzakelijkheid. Duplessis-Mornay had berekend, dat door Frankrijk aan de Provinciën subsidies gegeven waren tot een bedrag van 200 millioen pondenGa naar voetnoot(1). Dat was eene | |
[pagina 276]
| |
schromelijke overdrijving. Naar Oldenbarnevelt's schatting, hadden de Staten vóór het Bestand van Frankrijk ontvangen: 11 millioen gulden aan geld en sedert dien tijd tot het jaar 1613: 3600000 gulden; terwijl nog een millioen te goed bleef, te zamen alzoo uitmakende ruim 15 millioen. Gedurende het Bestand liet Frankrijk twee regimenten voetvolk van 4200 man en twee compagnieën ruiterij in staatschen dienst, waarvoor het jaarlijks 600000 ponden betaalde. De Koningin-Regentes had de verdragen, waardoor deze schikkingen verzekerd waren, aangehouden, en bekende eene oprechte vriendschap voor de Staten. Al gaven de fransch-spaansche huwelijken den Staten reden tot achterdocht en aanhoudende waakzaamheid, Frankrijks onzijdigheid was bij den naderenden storm toch nog mogelijk. Zoolang deze bestond en de betrekkingen tusschen Engeland en Holland door het ongelukkige karakter van Koning Jacobus zoo gespannen waren dat zij telkens op het punt stonden van afgebroken te worden, was het noodig zoolang mogelijk aan het wankele verbond met Frankrijk vast te houden. Maar de houding van Aerssen was bijna aanvallend. Hij gispte de weifelingen, tekortkomingen en dwaasheden van de regeering der Koningin in beleedigende bewoordingen. Openlijk trok hij partij voor de prinsen, die met de Koningin-Regentes overhoop lagen. Hij beroemde er zich bij Villeroy op, dat hij al de geheime plannen tegen de Nederlanden ontdekt had. Hij zeide dat het, sedert den dood des Konings, eene grondstelling der bovendrijvende partij in Frankrijk was, dat de kroon zoowel in een wereldlijk als in een geestelijk opzicht afhankelijk was van den Paus. Ongetwijfeld had hij in de meeste opzichten gelijk. Bij den dreigenden godsdienstoorlog in Europa zou geen fransch staatsman, dien naam waardig, geaarzeld hebben om zijn rijk de groote rol te doen vervullen, waarop het aanspraak mocht maken. Maar het was vergeefsche moeite, dit aan Maria de Medicis voor te houden. Zij werd beheerscht door de Concinis, en de Concinis werden het door Spanje. De vrouw, die genoemd werd als betrokken te zijn geweest in de samenzwering tegen het leven van haar grooten gemaal, die den voornaamsten staatsman op wien de Koning steunde, Maximiliaan de Béthune, verbannen had, en wier buitenlandsche aangelegenheden nu geheel in handen waren van den oud-ligueur Villeroy - die gedurende veertig jaren elke opvolgende regeering diende - zou niet licht worden bevonden voor de beschouwingen eener hoogere staatkunde. Twee jaren waren nu verloopen sedert de eerste officieuse klachten tegen den ambassadeur ingebracht waren; en de | |
[pagina 277]
| |
Fransche Regeering werd ongeduldig over zijn voortdurend aanblijven. Aerssen was gesteund geworden door prins Maurits, bij wien hij zich sinds lang aangenaam had weten te maken. Hij werd ook op eerlijke wijze beschermd door Oldenbarnevelt, dien hij openlijk vleide maar in 't geheim benadeelde. Het was nu echter tijd dat hij heenging, indien de vredelievende betrekkingen met Frankrijk bewaard zouden blijven. De ambassadeur had, wat hemzelf aanging, geene slechte zaken met zijn gezantschap gemaakt. Hoewel vreemdeling in de Republiek (want zijn vader was een brabantsch uitgewekene), had hij door zijn vlijt en groote talenten, gesteund door Oldenbarnevelt, aan wien hij al zijne diplomatieke benoemingen verschuldigd was, eene uitstekende positie in Europa verworven. Als secretaris was hij in 1598 met het gezantschap naar Frankrijk gegaan; en achtereenvolgens was hij bevorderd tot agent, minister-resident en, toen de Republiek door de groote mogendheden erkend was, tot ambassadeur. De hoogste waardigheid, die aan de vertegenwoordigers van keizers en koningen kon opgedragen worden, werd toegekend aan den minister van een kortelings ontstaan gemeenebest. En dat in een tijdperk, waarin, met uitzondering der onbeteekende zwitsersche kantons, de republiek lang een verouderd denkbeeld geweest was. Ook in geldelijk opzicht was hij bij de twintigjarige vervulling der diplomatieke betrekking wel gevaren. Hij had op verschillende wijzen veel geld verdiend. De Koning zond hem eens, kort voor zijn dood, 20000 gulden ten geschenke, met de belofte van binnen kort meer voor hem te zullen doenGa naar voetnoot(1). Hij achtte het aan zichzelf verplicht, alle mogelijke voordeelen van zijn hoogen post te trekken. ‘Die aan het altaar dient, moet leeren er van te leven’, zeide hij kort na zijne terugkomst. ‘Ik diende H.H.M. aan het hof van een groot Koning en Zijner Majesteits vrijgevigheid en gunsten werden over mij uitgestort. Mijne nauwgezetheid en dienstvaardigheid hielpen mij voort. Ik zag bij de gelegenheden niet met gevouwen armen toe, maar greep ze aan en deed er mijn voordeel mee. Indien toevallige omstandigheden mij niet gediend hadden, zou ik niet eens droog brood gegeten hebben’. Met ongeëvenaarde oprechtheid, ja met cynisme, erkende de ambassadeur, dat hij van zijn hoogen post eene koopwaar gemaakt had. En deze opgaven verdienen te meer de aan- | |
[pagina 278]
| |
dacht, daar zich gelijktijdig een gerucht begon te verspreiden, dat later een grooten omvang nemen zou, alsof de advocaat omgekocht zou zijn en van anderen loon trok. Die beschuldiging werd door niets gerechtvaardigd: alleen had hij, ten tijde van het Bestand, van den Koning van Frankrijk eene gift van 20000 gulden aangenomen, voor bijzondere diensten, die hij dezen twaalf jaren te voren bewezen had, en zijn jongsten zoon toegestaan de betrekking van kamerheer des Konings aan te nemen, met de daaraan verbonden jaarwedde. Het was 's Konings bedoeling geweest die betrekking, eervol reeds op zich zelve, te verleenen als eene hulde aan den eersten staatsman der Republiek. Het zou moeilijk zijn aan te toonen waarom die gunst, aan den jonkman bewezen, minder eervol voor den begunstigde was, dan de orde van den kouseband, door een ander vorst aan den grooten veldheer der Republiek geschonken. Het is echter leerzaam op de bewoordingen te letten, waarin François Aerssen zich over de gunsten en geldgeschenken uitliet, die een vreemd vorst aan hem zelf schonk, omdat hij uit Parijs terugkeerde vervuld van bitterheid en gal tegen Oldenbarnevelt. Van dat tijdstip was hij de kwade geest van zijn vroegeren beschermer. ‘Ik erfde geene eigendommen’, zei de diplomaat. ‘Mijn vader en moeder leven, Goddank, nog. 's Konings vrijgevigheid heb ik genoten: zij kwam van een bondgenoot, niet van een vijand van ons land. Wanneer een ieder rekenschap moest geven van wat hij bezit boven en behalve zijn erfdeel, wie onder de regeerenden zou die proef doorstaan? Zij, die verklaren dat zij hun land in de moeilijkste omstandigheden gediend hebben, en die in prachtige huizen wonen en vorsten en groote compagnieën dienen en jaarwedden van 4000 gulden trekken, kunnen die stelregels niet goedkeuren’. Hierbij moet herinnerd worden, daar dit schimpscheuten op Oldenbarnevelt waren, dat de advocaat door zijn huwelijk een groot vermogen gekregen had, en dat hij, hoewel niet afkeerig van rijk worden, uitstekend kon verklaren hoe zijne bezittingen waren toegenomen. Nooit is een bewijs geleverd voor de naamlooze lasteringen, die in dat opzicht tegen hem gericht werden. ‘Ik had nooit het beheer van de geldmiddelen,’ ging Aerssen voort. ‘Ik heb mijne winsten elders gemaakt. Mijne leefwijze is niet buitensporig en naar mijn inzien zijn alle middelen goed, die eervol en wettig zijn. Men zegt dat ik mijne betrekking door den advocaat gekregen heb; ergo, dank ik hem mijn geheele vermogen. Maar dat ik voorspoed heb komt doordat ik met inspanning getracht heb, mij bij den | |
[pagina 279]
| |
Koning en zijn raad aangenaam te maken en mijne betrekking trouw en eervol te vervullen; en dat steekt de afgunstigen in de oogen. De nijd werd opgewekt bij hen die wanen dat de zon voor hen alleen moet schijnen; en daarom werd ik gedwongen het gezantschap te verlaten’Ga naar voetnoot(1) Zoolang als Hendrik leefde, zag de nederlandsche ambassadeur hem dagelijks, op alle uren, vertrouwelijk of in 't openbaar, wanneer hij wilde. Zelden heeft een vreemde gezant bij eenig hof zulk eene gunstige gelegenheid bezeten om voor zijne regeering nuttig te zijn. En de diensten van Aerssen waren zonder twijfel van groote waarde voor zijn land geweest, ondanks zijne aanhoudende zorg om zich zelf door middel zijner openbare betrekking te verrijken. Hij was ook steeds bereid om Hendrik van dienst te zijn. Toen die vorst, eenigen tijd vóór het bestand, een plan gevormd had om souverein van deze Provinciën te worden, belastte Aerssen zich met dat ontwerp en zou hij het met alle macht bevorderd hebben, indien niet de advocaat zoowel als de stadhouder zich daartegen verzet had. Later scheen Maurits niet afkeerig om zelf de souvereiniteit te aanvaarden; en de ambassadeur te Parijs was, met 's Konings toestemming, bereid om de eerzucht van den prins te bevorderen. ‘Dit middel alleen,’ schreef Jeannin aan Villeroy, ‘kan hem bevredigen, al heeft hij tot dusver gedaan als roeiers, die niet uitzien naar de plaats waarheen zij wenschen te gaan’Ga naar voetnoot(2) De poging van den prins om Oldenbarnevelt, door tusschenkomst der prinsesweduwe, op dit punt te polsen, hebben wij reeds vermeld. Sedert begon het gezag der republikeinsche regeering, der stedelijke oligarchieën, stand te houden. Maar, hoewel het volk als zoodanig niet souverein was en de aristocratische magistraatpersonen er nooit anders van gewaagden dan met eene beschermende minachting, genoot het eene grootere vrijheid dan in eenig land ter wereld. Buzenval stond verbaasd over de ‘oneindige en zoo goed als onbeperkte vrijheid’, die hij hier gedurende zijn gezantschap vond, en die hem toch ‘zonder eenig gevaar voor den staat toescheen.’ De buitengewone middelen, die Aerssen bezat om zich nuttig te maken, gingen met 's Konings dood te loor. Zijne geheime brieven, die den staat van zaken aan het fransche hof in | |
[pagina 280]
| |
sombere en scherpe kleuren schetsten, werden in afschrift aan dat hof zelf meegedeeld. Het was onbekend wie den ambassadeur dien slechten streek gespeeld had, maar het was geschied gedurende eene ziekte van Oldenbarnevelt en buiten zijne voorkennis. In het begin van het jaar 1613 besloot Aerssen, niet om zijn ontslag te nemen, maar om met verlof naar Holland te gaan. Zijne geheime bedoeling was, daar naar eene voordeelige en eervolle betrekking om te zien. Mislukte dit, dan wilde hij naar Parijs terugkeeren. Maar aan het hof deed hij het voorkomen alsof zijn vertrek definitief was. Daardoor ontving hij bij zijn afscheid aanzienlijker geschenken, dan somtijds aan een teruggeroepen ambassadeur gegeven werden. Ten minste 20000 gulden kwamen op die wijze de voordeelen vermeerderen, waarop hij zich zelf beroemde. Indien hij met verlof vertrokken was, had hij geen geschenk hoegenaamd ontvangen. Maar hij keerde niet weder. De Koningin-Regentes en hare ministers waren zoo verheugd over zijne afreis en tevens zoo weinig geneigd tot twisten met de machtige Republiek, dat zij bereid waren vleiende openlijke brieven aan de Staten te schrijven over het karakter en het gedrag van een man, dien zij zoozeer verfoeiden. Daarmede toegerust, verscheen Aerssen in de vergadering der Algemeene Staten, om mondeling verslag van den staat van zaken te geven, alsof hij met vergunning van Hunne Hoogmogenden slechts tijdelijk overgekomen was. Twee maanden daarna werd hij in de vergadering ontboden en werd hem gelast naar zijn post terug te keeren. Inmiddels was een nieuwe fransche ambassadeur in DenGa naar margenoot+ Haag aangekomen. Aubéry Du Maurier, de zoon van een eenvoudig landedelman, een gematigd Protestant, met een eerlijk en eenigszins somber karakter, was vroeger in dienst geweest van den woelzieken hertog van Bouillon. Hij was ook door Sully als agent voor de geldelijke zaken tusschen Holland en Frankrijk gebruikt en een oude bekende van Villeroy. Hij leefde teruggetrokken op zijne goederen, toen Villeroy hem onverwachts den gezantschapspost in Den Haag aanbood. Dat was op dit oogenblik de gewichtigste diplomatieke post in Europa. Andere landen genoten metterdaad vrede, maar Holland verkeerde, ondanks het bestand, in niet veel meer dan een wapenstilstand; en groote legers lagen in de Nederlanden tegen elkander over, met de wapens in de hand, als na een veldslag. De politiek der geheele christelijke wereld liep samen in het opene, schilderachtig gelegene vlek, dat de staatkundige hoofdstad der Vereenigde Provinciën was. De adel van Spanje, Italië, het katholieke | |
[pagina 281]
| |
Duitschland had zich in Brussel om Spinola verzameld, om de oorlogskunst te leeren in zijne aanhoudende veldtochten tegen Maurits. Maar de engelsche en schotsche officieren, Franschen, Bohemers, Oostenrijkers, jongelieden uit De Paltz en alle protestantsche streken van Duitschland, schaarden zich onder de banieren van den prins, die aan de wereld geleerd had, hoe een Alexander Farnèse ten onder gebracht en de groote Spinola met voordeel bestreden kon worden. Een groot aantal Franschen van naam verdrong zich in Den Haag, behalve de officieren der fransche regimenten, die een bepaald deel van het staatsche leger uitmaakten. Dit leger was het best uitgeruste en aanzienlijkste van Europa. Behalve het fransche contingent, bestond het uit 30000 man voetvolk en 3000 ruiters, uitmuntend gedisciplineerde oude troepen, die volmaakt gewapend waren. De zeemacht, die uit dertig goed uitgeruste en bemande oorlogschepen bestond, had hare weergade onder de europeesche vloten niet. Als de ambassadeur voor een officieel gehoor naar de Staten-Generaal ging, was hij omringd door een schitterenden stoet van edelen en officieren, soms ten getale van driehonderd, die daarmede eer aan hun souverein bewezen in den persoon van zijn ambassadeur. Zulke schitterende diplomatieke optochten werden door den deftigen advocaat in zijne eenvoudige burgerkleeding ontvangen, wanneer ernstige internationale vraagstukken in de Vergadering behandeld moesten wordenGa naar voetnoot(1). De benoeming van een betrekkelijk zoo eenvoudig persoon tot zulk een belangrijken post veroorzaakte in Frankrijk veel gemor. Zij werd beschouwd als een slag in 't aangezicht der ontevredene prinsen van den bloede, die op dat oogenblik ernstig tegen de Koningin samenspanden. Du Maurier was door den hertog van Bouillon slecht behandeld; en natuurlijk ging deze nu den man, dien hij beleedigd had, beschuldigen bij de regeering waar hij geaccrediteerd werd. Als agent van Maria de Medicis werd hij afgeschilderd als een werktuig van het hof en een geheime loontrekker van Spanje. Hij zou samenspannen met den aartsverrader Oldenbarnevelt, om deze Provinciën weder onder de spaansche heerschappij terug te brengen. Daar Du Maurier in 't bijzonder in last had om te voorkomen dat François Aerssen naar Parijs terug zou keeren, laadde hij de vijandschap van dien diplomaat en van de fransche grooten op zich. Jeanin beweerde zelfs, dat de benoeming van een man van zulke geringe afkomst, zoo onaan- | |
[pagina 282]
| |
zienlijk en zoo onervaren in de diplomatie, door de Staten-Generaal als eene beleediging beschouwd zou wordenGa naar voetnoot(1). Villeroy had echter, over 't geheel, eene uitmuntende keuze gedaan. Wellicht kon in Frankrijk geen geschikter man gevonden worden voor een zoo gewichtigen post, onder zulke moeilijke omstandigheden. Een man die zijne rechtschapenheid had bewaard, terwijl hij zich aangenaam en nuttig wist te maken in den omgang met zoo uiteenloopende karakters als den verstandigen Duplessis-Mornay, den ruwen en recht door zee gaanden Sully, den woelzieken plannen makenden Bouillon en den bedaarden, gladden en slinkschen Villeroy, bezat de geschiktheid om op dat tijdstip onschatbare diensten te bewijzen. Alles kon gedaan worden met geduld, tact en zorgvuldigheid in het ontwarren van het bijna ondoordringbare net, dat door persoonlijken naijver en eerzucht, zoowel in den staat dien hij vertegenwoordigde als dien waar hij geaccrediteerd werd, gesponnen was. ‘Ik dank God,’ schreef hij in zijn testament aan zijne kinderen, ‘dat ik mijn geheele leven in staat ben geweest aan alle menschen diensten te bewijzen en hen te bevredigen, zonder iemand ontevreden te maken’Ga naar voetnoot(2). Hij beval daarom ook zijnen kinderen aan, zich zoo verstandig, goed en nederig mogelijk te gedragen. Zeker is dit geen zeer verheven karakter, maar het was beter bij de behandeling van zaken te vertrouwen dan dat van den aartsintrigant François Aerssen. En de omstandigdigheden, waaronder hij in Den Haag verscheen, waren wel geschikt om hem op de proef te stellen. Onbekend en voorafgegaan door de ongunstige berichten van aanzienlijke fransche ontevredenen, had hij al dadelijk kunnen vallen, indien niet de groote vriendelijkheid der prinses-weduwe, Louise De Coligny, hem gesteund had. ‘Ik had haar bescherming en aanbeveling noodig als het leven,’ zei Du Maurier, ‘en zij schonk mij beide in die mate, dat daardoor de lasteringen, die van alle zijden tegen mij uitgestrooid waren, te niet werden gedaan’Ga naar voetnoot(3). Hij had dadelijk bij zijne komst eene moeilijke en teedere zaak te vereffenen. Want Aerssen had niet alleen zijn best gedaan om verdeeldheid in de Republiek te zaaien, maar ook om een breuk tusschen de Fransche Regeering en de Staten te bewerken. Hij was in de Vergadering met zooveel ophef opgetreden, dat het onmogelijk scheen, zich van hem te ontdoen zonder openlijk schandaal te verwekken. Hij maakte vertooning met | |
[pagina 283]
| |
de officieele brieven van de Koningin en hare ministers, waarin met conventioneelen lof over hem gesproken werd. Hij wist niet, en Oldenbarnevelt wenschte hem die wetenschap te besparen, dat zoowel de Koningin als hare ministers, zoodra de mogelijkheid vernomen werd dat hij terug zou keeren, brieven geschreven hadden, waarin de grootste afkeer jegens hem doorstraalde en te kennen gegeven werd dat men hem niet ontvangen zou. Andere hooge personen hadden hunne gevoeligheid over zijne onoprechtheid en zijn kwaadstoken tegen den vrede in het Koninkrijk getoond en de onmogelijkheid betoogd dat hij het gezantschap in Parijs weder opnemen zou. En eindelijk schreef de Koningin aan de Staten-Generaal, met het doel om te voorkomen dat zij hem zouden terugzenden naar een post, waar hij ‘plechtig en officieel afscheid genomen had.’ ‘Wij zouden den heer Aerssen minder gaarne zien,’ zeide zij, ‘dan onze vriendschap jegens u wel medebrengt. Ieder ander dien gij mocht willen zenden zal ons echter zeer welkom zijn, wat de heer Du Maurier u zal te kennen geven’Ga naar voetnoot(1). En aan Du Maurier schreef zij nog duidelijker: ‘Verre van de terugkomst van Aerssen te dulden, zult gij verklaren dat wij, in het belang onzer aangelegenheden, hem niet kunnen en niet willen ontvangen in de betrekking, die hij hier vervuld heeft; en wij vertrouwen te veel de vriendschap van Mijneheeren de Staten, om in deze iets te doen, waartoe wij ongaarne zouden overgaan. Op denzelfden dag schreef Villeroy nog in 't bijzonder aan den ambassadeur: ‘Indien Aerssen toch zou trachten terug te keeren, zal hij niet ontvangen worden, nu wij zijn partijzuchtig gedrag kennen, dat zoo gevaarlijk is in een staat als de onze, waar de Koning minderjarig is.’ Tegelijkertijd liet Aerssen aan een ieder brieven van den hertog van Bouillon zien, waarbij deze op de noodzakelijkheid zijner terugkomst aandrongGa naar voetnoot(2). Dit feit alleen zou voldoende zijn geweest om hem in het land te houden; want de bertog had juist de wapens opgevat tegen zijn souverein. Tenzij dat de Staten openlijk en rechtstreeks wilden tusschen beiden komen in den burgeroorlog, die in Frankrijk stond uit te breken, konden zij moeilijk een gezant naar de regeering afvaardigen op de aanbeveling van het hoofd der oproerigen. Het was echter onmogelijk geworden Aerssen te verplaatsen, zonder dat het tot eene uitbarsting kwam. Oldenbarnevelt, | |
[pagina 284]
| |
die, volgens Du Maurier, den man van top tot teen kende, had niet gaarne het ijs gebroken en verlangde een officieel besluit van de Koningin. Maurits beschermde den woeligen diplomaat. ‘Het is ongeloofelijk,’ zei de fransche ambassadeur, ‘hoe geheimzinnig prins Maurits, tegen zijne gewoonte, in deze geheele zaak te werk gaat. Ik weet niet of dit alleen uit naijver jegens Oldenbarnevelt geschiedt, of dat er een adder onder het gras schuilt’Ga naar voetnoot(1). Du Maurier had dientengevolge bepaalde voorschriften van zijne regeering gevraagd. ‘Het is nog slechts een zwakke wortel die hem houdt’, zeide hij, ‘waarvoor geene twee handen noodig zijn om hem uit te trekken. Zonder twijfel handelt hij in overleg met hen, die door zijne tusschenkomst hun aanzien bij de Staten willen herstellen en prins Maurits in een kabaal wenschen te betrekken.’ Van zulk een ernstigen aard was de quaestie van het verplaatsen van een lang niet onberispelijk diplomaat geworden; want men geloofde dat hij het krijgskundig hoofd van zijn eigen staat trachtte te betrekken in een verraderlijken toeleg tegen de regeering, bij welke hij geaccrediteerd was. Dit was niet de eerste, en zou ook niet de laatste van Bouillon's kuiperijen zijn. Maar een man, die aan de samenzwering van Biron tegen de kroon en het leven van zijn vorst had deelgenomen, kon toch geen veilig bondgenoot zijn voor zijn zwager, den eerlijken stadhouder. De instructiën, door Du Maurier en Oldenbarnevelt verlangd, waren, gelijk wij zagen, ten laatste gekomen. Daarmede voorzien, verscheen de fransche ambassadeur in de Vergadering der Staten-Generaal, waar hij officieel de terugroeping van Aerssen aanvroeg. In een vertrouwelijken brief aan Hunne Hoogmogenden liet zich hij aldus uit: ‘Si l'on veut malgré nous le jeter à nos pieds, nous vous le rejèterons à la tête.’ Eindelijk gaf Maurits toe aan de vordering van den franschen gezant en moest Aerssen zijne aanspraken op den post opgeven. De Algemeene Staten verklaarden bij besluit dat zij hem eene andere betrekking wenschten op te dragen, als een bewijs dat zijne diensten aangenaam geweest waren, en omdat hij nu had te kennen gegeven, dat hij in Frankrijk geen nut meer doen konGa naar voetnoot(2). Nu Maurits geene mogelijkheid zag om Aerssen te behouden, gaf hij tegenover Du Maurier diens dubbelhartigheid en onbestendigheid toe en zeide hij dat Aerssen, indien hij door het vertrouwen van een groot | |
[pagina 285]
| |
vorst gesteund werd, in staat zou zijn om in minder dan een jaar een rijk ten val te brengenGa naar voetnoot(1). Maar dit was 's prinsen meening niet altijd geweest en zou het ook niet blijven. Wat Villeroy aanging, deze ontkende kortaf, dat hij op Aerssen gebelgd zou zijn, omdat hij zoo diep in zijne geheime zaken gezien had. Deze beweerde integendeel, dat hij eene geringe kennis van de fransche staatkunde bezat, en dat hij, onder voorgeven van beter dan iemand te zijn ingelicht, de gewoonte had dingen te verzinnen, met het doel om daarmede opgang te maken. Het was van belang dat deze zaak opgehelderd werd, daar zij van grooten invloed op volgende gebeurtenissen zou zijn. Voor het oogenblik bleef Aerssen buiten betrekking en was er geen openlijke breuk tusschen hem en Oldenbarnevelt. Het eenige verschil van meening dat tusschen den advocaat en hem bestond, zeide hij, betrof de vraag of hij al dan niet definitief zijn ontslag bad genomenGa naar voetnoot(2). Intusschen werd het noodig een opvolger voor dien belangrijken post te benoemen. Met het nieuwe jaar was de oorlog in Frankrijk uitgebroken. Condé, Bouillon en de andere ontevredenen hadden met hunne volgelingen de vesting Mézières in bezit genomen en bij een brief op naam van Condé, aan de Koningin-Regentes gericht, de bijeenroeping der Staten-Generaal en de verbreking der spaansche huwelijken verlangdGa naar voetnoot(3). Beide partijen, zoowel die der regeering als der oproermakers, zochten de hulp der Staten. Maurits, die in deze in volmaakte overeenstemming met den advocaat handelde, stond de zaak der Koningin voor en verfoeide openhartig de rebellie der fransche prinsen. Condé, zeide hij, had het hoofd vol almanakken, waarvan hij de voorspellingen wilde doen uitkomen. Maurits zou den kommandant, die Mézières overgegeven had, een hoofd kleiner gemaakt hebben, als deze onder zijne bevelen gestaan had. Hij verbood, op straffe des doods, dat een officier of soldaat van de fransche regimenten in dienst der rebellen zou treden en stelde de fransche troepen, met zooveel nederlandsche regimenten als er gemist konden worden ter beschikking van de Koningin. Een soldaat werd opgehangen en drie anderen werden gebrandmerkt, wegens poging tot desertie. De wettige regeering werd door de Staten eerlijk ondersteund, ondanks alle kuiperijen van Aerssen met de agenten der prinsen. Het oproer duurde kort en er werd een eind aan | |
[pagina 286]
| |
Ga naar margenoot+gemaakt door den vrede van St. Ménehould, die evenzeer de caricatuur van een verdrag was, als de geheele beweging eene parodie op een oorlog. Oldenbarnevelt's schoonzoon Van der Myle, die met eene tijdelijke zending naar Frankrijk belast was, bracht den tekst van het vredesverdrag mede. Tegelijkertijd vaardigden Condé en zijne bondgenooten een agent naar de Nederlanden af, om van hun kant verslag van het gebeurde te geven; deze weigerde met Du Maurier of Oldenbarnevelt in besprek te treden, maar hield talrijke bijeenkomsten met AerssenGa naar voetnoot(1). Het was duidelijk, dat de oproerigheid der prinsen chronisch worden zou. Wat anders kon toch verwacht worden, waar karakters als Maria De Medicis en de prins van Condé aan het hoofd der regeering en van het oproer stonden? Frankrijk zou het terrein blijven, waar moedwillige dwazen het vuur van den burgeroorlog zouden aanblazen, ter bevordering van de armzaligste persoonlijke belangen. Van der Myle had eenige aanspraak op den vacanten post. Hij had ondervinding van de diplomatie; hij had met beleid de eerste zending der Staten naar Venetië ten einde gebracht en was daarna in tijdelijke zaken werkzaam geweest. Maar hij was Oldenbarnevelt's schoonzoon; en hoewel de advocaat niet geheel van nepotisme is vrij te pleiten, liet hij zich weerhouden door het verwijt dat hij Aerssen zou hebben ter zijde gesteld, om voor een lid zijner familie plaats te maken. Van der Myle zou evenwel de kwaadwilligheid van den gewezen ambassadeur te verduren hebben, en later met hem in een fellen persoonlijken en staatkundigen strijd geraken. ‘Waarom stapt die Van der Myle daar zoo deftig, met de handen in de zijden, als een pauw?’ riep Aerssen eens in kwetsende beeldspraak uit. Dat was een vraag, die niet licht voldoende te beantwoorden was. De keuze viel op den baron Asperen van Langerak, een man, geheel onervaren in de diplomatie of andere openbare zaken, met bekwaamheden niet boven het middelmatige. De vragen, door hem aan den advocaat gesteld, om te dienen voor zijne algemeene instructie, waren even vermakelijk en naïef als de antwoorden van Oldenbarnevelt degelijk en verstandig. Hem werd in 't algemeen gelast, jegens iedereen vriendelijk en eerbiedig te zijn, voornamelijk jegens de Koningin-Regentes en hare ministers, en tevens, voor zoover dit met den eerbied aan haar verschuldigd was overeen te brengen, goede betrek- | |
[pagina 287]
| |
kingen te onderhouden met den prins van Condé en de andere ontevredene edelen. Langerak kwam te Parijs aan op den 5en April 1614. Du Maurier vreesde, dat de nieuwe ambassadeur moeilijk weerstand zou kunnen bieden aan de vleitaal en de voorkomendheden van den hertog van Bouillon. Hij beschreef hem als geheel afhankelijk van prins Maurits. Aan den anderen kant toonde Langerak een onbeperkten en bijna kinderlijken eerbied voor Oldenbarnevelt en wijdde hij zich geheel aan zijn persoon. De tijd zou leeren, of die gevoelens elken storm verduren konden. |
|