De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 11 (herziene vertaling)
(1881)–J.L. Motley– Auteursrechtvrij
[pagina 229]
| |
Zesde hoofdstukVestiging van het Condominium in de hertogdommen. - Geschillen tusschen de Neuburgers en Brandenburgers. - Bezetting van Gulik door de Brandenburgers, bijgestaan door de Staten-Generaal. - Verontwaardiging in Spanje en aan het hof der aartshertogen. - Subsidiën naar Brussel gezonden. - Spinola trekt op Aken aan en neemt Orsoy en andere plaatsen in bezit. - Overgaaf van Wesel. - Onderhandeling te Xanten. - Tractaat tot verdeeling van het grondgebied tusschen Brandenburg en Neuburg. - Bevel tot schorsing uit Spanje. - Uitstel en oneenigheid. Het Condominium was in vrede gevestigd. Drie of vier jaren gingen voorbij, in wier verloop al het nadeel uitkwam eener onverdeelde gemeenschappelijke souvereiniteit van twee naijverige vorsten over hetzelfde grondgebied. Brandenburg, als Calvinist, en ook om andere redenen, inniger met de statenregeering verbonden en meer door haar begunstigd dan zijn mededinger, won veld in de hertogdommen. De paltzgraaf van Neuburg, hoewel even als zijn vader Lutheraan, helde naar het Catholicisme over en wekte daardoor achterdocht op in de Nederlanden. De vermoedens werden zekerheid, toen hij de zuster van Maximiliaan van Beieren en van den keurvorst van Keulen huwde; het kon toch niet anders, of die nauwe verbintenis met de hoofden der Katholieke Ligue voorspelde geen goeds voor de zaak, waarvan de Staten-Generaal de groote voorstanders waren. Kort daarop ging de paltzgraaf, een man van rijpen leeftijd en met groote talenten, openlijk tot de oude kerk over. Sedert was de sympathie der Staten geheel aan de zijde van Brandenburg. De stadhouder, die de Guliksche en Cleefsche Lan- | |
[pagina 230]
| |
den gezamenlijk bestuurde, was gestorven en opgevolgd door den jongeren zoon van den Keurvorst, een achttienjarig jongman. Deze koos Cleef voor zijne verblijfplaats en liet zijn medestadhouder alleen te Dusseldorf resideeren. Het verschil van godsdienst was oorzaak, dat de naijver tusschen de voorstanders van Neuburg en die van Brandenburg aanwakkerde, en dat op het onverwachtst door de Brandenburgers een poging beproefd werd om hunne tegenpartij en een deel der bezetting uit Dusseldorf te verdrijven. De poging mislukte, maar zette kwaad bloed. Met beter gevolg werd zij daarop in Gulik herhaald; de Neuburgers werden uitgedreven en de Brandenburgers bleven alleen in het bezit van de stad en de citadel, de aanzienlijkste sterkte in het geheele land. De Neuburgers wreekten zich, door zich uitsluitend van Dusseldorf meester te makenGa naar voetnoot(1). Hier waren evenwel geene versterkingen van eenig belang, daar de stad niets meer dan een aangenaam vorstelijk verblijf en eene bloeiende marktplaats aanbood. De Staten-Generaal, die hunne voorliefde voor Brandenburg niet verborgen, legden eene bezetting van 1000 man voetvolk en eenige ruiterij in de citadel van Gulik; zij gaven voor, daarin een waarborg te zien voor het behoud van den vrede, dien zij met zooveel moeite hadden verkregen. Verklaarbaar was de gebelgdheid der Spaansche Regeering over deze schending der onzijdigheid. Gulik, halverwege tusschen Luik en Keulen gelegen, en dat geheel de vruchtbare landstreken van het hertogdom beheerschte, scheen een wingewest geworden te zijn van de gehate kettersche Republiek. De toegang uit Duitschland naar de Spaansche Nederlanden was in de macht van hun geduchtsten vijand. De Spanjaarden aan het hof van den aartshertog gaven aan hunne woede den vrijen teugel. De bezetting van Gulik was een smet op zijn naam, zeiden zij. Was het niet genoeg, dat de Vereenigde Provinciën een bestand ten nadeele en oneere van Spanje aangegaan en het bij de onderhandelingen met zooveel overmoed bejegend hadden? Mocht hun nu nog toegestaan worden, in onzijdig grondgebied te vallen, de goede trouw te schenden en in alles hun eigen wil te volgen? Wat bleef hun nog te doen over, dan een rechterstoel op te richten in Holland, ten einde aan geheel Noord-Europa de wet te stellen? Daar zij zich zelve alle gezag aanmatigden over de betwiste landstreken, wilden zij nu naar hun goedvinden daar- | |
[pagina 231]
| |
over beschikken, om ze eindelijk onbeschroomd in hun bezit te nemen. Dat waren de fraaie vruchten van het bestand, zeiden zij honend tot den uit 't veld geslagen aartshertog. Het had aan Spanje's kroon alle aanzien, die ziel eener monarchie, ontnomen. En om nu haar vernedering te voltooien, was op de troepenmacht in Vlaanderen zooveel bezuinigd, dat de monarch eer een winkelier geleek, dan een koning. Het was als lagen de Zuidelijke Nederlanden in het hart van Spanje, in plaats van omringd te zijn door hunne ergste vijanden. De ketters hadden zich van de regeering van Aken meester gemaakt; van het weinig beduidende Mülheim hadden zij eene bloeiende versterkte stad gemaakt, Keulen ten spijt; en op allerlei manieren waren de Katholieken in die streken door hen benadeeld. Was het wonder, nu het leger in Vlaanderen, dat vroeger de schrik der ketters was, sedert het bestand zoo was verzwakt, dat er door de Vereenigde Provinciën mede gespot werd? De zuinigheid moest elders betracht worden, niet hij het leger in de Zuidelijke Nederlanden. Uit Indië vloeiden goud en edelgesteenten, uit andere rijken praal en titels aan de spaansche kroon toe. Vlaanderen was haar wapenplaats, de kweekschool harer soldaten, haar bolwerk in Europa; en daarom moest het worden bewaard. Er was reden voor die klachten. Het leger der aartshertogen was tot 8000 man voetvolk en een weinig ruiterij ingekrompen. De Republiek, daarentegen, onderhield in vredestijd, behalve de fransche en engelsche regimenten, 20000 man voetvolk en 3000 ruiters. Zoodra het spaansche kabinet officieel kennis kreeg van de bezetting van Gulik, zond het eene subsidie van 400000 kronen naar Brussel. Op last van den aartshertog werden door Spinola onverwijld waalsche en duitsche troepen gelicht, zoodat het leger tegen het midden van den zomer aangroeide tot 18000 voetknechten en 3000 ruiters. Daarmede verscheen de groote veldheer omstreeks half Augustus in 't veld:Ga naar margenoot+op den 22en dier maand was het leger gekampeerd in de vlakten tusschen Maastricht en Aken. Zoowel te Brussel als in Den Haag was men in de grootste onzekerheid omtrent de bedoelingen dezer militaire bewegingGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 232]
| |
Daar de Staten een aanval op Gulik vreesden, versterkten zij het garnizoen dier belangrijke plaats met 3000 voetknechten en een regiment ruiterij, zoodat het zeer onwaarschijnlijk werd, dat Spinola op die wel verdedigde vesting een aanval zou wagen. Daarbij was er niet alleen geene oorlogsverklaring, maar elke partij gaf aan hare bevelvoerende officieren den strikten last om zich van alle aanvallende bewegingen tegen de andere te onthouden. En nu begon het zonderlingste militaire schouwspel, dat ooit vertoond werd. Maurits, aan het hoofd van 14000 man voetvolk en 3000 ruiters, bleef in de onmiddellijke nabijheid van zijn grooten tegenstander en mededinger, zonder dat er een schot gewisseld werd. Het was een schijn-veldtocht, het voorspel van een vreeselijken strijd en van tragische gebeurtenissen, die op hetzelfde tooneel, en ook op ruimer veld, gedurende een geslacht zouden aanhouden. Met dien cynischen handel in menschenlevens, die een hoofdtak van industrie dezer eeuw zou worden, was een begin gemaakt. Na gedurende eenige dagen in den omtrek van Aken gezworven te hebben, trok Spinola op die rijksstad aan. Deze was eene der eerste duitsche steden geweest, die den hervormden godsdienst omhelsd hadden; en tot op het laatst der zestiende eeuw was de regeering daar in handen van hare belijders gebleven. Sedert hadden de Katholieken alles op het spel gezet om meer macht in het stedelijk bestuur te verkrijgen en hadden zij, in 't geheim door aartshertog Albert gesteund, de Protestanten onderdrukt en hen met gevangenneming en uitbanning vervolgd, totdat een nieuwe ommekeer in 1610 losbrak en den toorn van Spinola wekteGa naar voetnoot(1). Het was zeker niet in strijd met de opvatting van die tijden, dat in eene stad, waar de meerderheid der bevolking Protestansch was, de Protestanten ook de meerderheid in den raad hadden. De omgeving van den aartshertog scheen dit echter niet te kunnen dulden, te minder wijl een troep van 600 Duitschers, die naar men zeide van het staatsche leger afkomstig was, onlangs in de stad was gekomen. Aken, meerendeels in de vlakte gelegen, was slechts weinig versterkt en werd beheerscht door eene nabijzijnde rij heuvels. Het had geene andere bezetting, dan de 600 Duitschers. Spinola stelde een batterij of twee op de heuvels; en binnen drie dagen gaf de | |
[pagina 233]
| |
stad zich over. Hoewel de inwoners een bloedbad en plundering verwacht hadden, ging er geen enkel leven verloren. Ingevolge de strenge bevelen van den aartshertog, werd aan personen noch bezittingen schade toegebracht. De 600 Duitschers moesten de plaats ruimen, en 1200 andere Duitschers kwamen in hunne plaats, om de katholieke minderheid te beschermen, in wier handen thans de regeering der stad werd gesteld. Daarop het gebied van Cleef binnentrekkende, nam Spinola achtereenvolgens Orsoy, eene belangrijke plaats aan den Rijn, Düren, Duisburg, Caster, Grevenbroek en Berchem in. Hij legde bezettingen in die plaatsen, sloopte daarna de vestingwerken van Mülheim, tot groot genoegen van den aartsbisschop van Keulen, trok den Rijn bij Rijnberk over en verscheen Ga naar margenoot+eensklaps voor Wesel. Deze bloeiende stad had vroeger tot het hertogdom Cleef behoord. Aan de samenvloeiing van den Rijn en de Lippe gelegen, beheerschte zij beide rivieren; zij was machtig en protestantsch geworden, had zichzelve tot eene vrije rijksstad verheven en erkende hare hertogen niet als souvereinen, maar slechts als beschermheeren. De hervormde godsdienst werd er met zooveel ijver beleden dat de stad 't Genève van den Rijn genoemd werd, de wieg van het Calvinisme in Duitschland. De Staten-Generaal hechtten aan haar behoud zooveel waarde voor de zaak van het Protestantisme, dat zij de overheid hadden aangezocht om een nederlandsch garnizoen in te nemen. Maar deze weigerde. Indien zij toegestemd had, zou de stad behouden zijn gebleven, want het gold bij dezen buitengewonen veldtocht als regel, dat de partijen geen oorlog tegen elkander of op elkanders gebied voerden, maar tegen neutralen en op neutraal gebied. Wanneer de katholieke troepen onder Spinola of zijn generaals toevallig met de Protestanten onder Maurits of de zijnen in aanraking kwamen, wisselden zij geene schoten of slagen, maar slechts beleefdheidsbetuigingen; de een ontweek den ander en stond hem met volmaakte wellevendheid het bezit dier plaatsen af, die hij de eerste geweest was om te belegeren. De inwoners van Wesel waren niet weinig verwonderd dat zij aangevallen werden, daar zij zich als rijksburgers beschouwden. Te laat betreurden zij het, dat zij geen garnizoen van Maurits hadden willen innemen, waardoor de aanval van Spinola zou zijn voorkomen gewordenGa naar voetnoot(1). Er bleef hun niets | |
[pagina 234]
| |
anders over, dan zich na drie dagen tijd over te geven. De hoofdbepaling der capitulatie was, dat Wesel weder tot zijn vorigen toestand terugkeeren zou, zoodra de Staten Gulik zouden willen opgeven. Spinola nam nog Xanten, en legde daar bezetting in, maar ging niet verder. Daar zijn leger door het bezetten der genomene steden zeer verzwakt werd, weigerde hij een aanval te wagen op de belangrijke plaatsen Rees en Emmerik. En nu de katholieke bevelhebber zich terugtrok, trad de protestantsche vooruit. Maurits maakte zich van Emmerik en Rees meester en legde daar garnizoenen in en bezette daarna nog Goch, Kranenburg, Gennep en verscheidene plaatsen in het graafschap Mark. En hiermede liep de vriendschappelijke veldtocht afGa naar voetnoot(1). Spinola vestigde zich in de onmiddellijke nabijheid van Wesel; de prins kampeerde bij Rees. De beide legers waren geen twee uren van elkander verwijderd. De hertog van Neuburg - want de paltzgraaf was zijn vader in het hertogdom en in zijn aandeel in het Condominium opgevolgd - voegde zich nu met 4000 voetknechten en 400 ruiters bij Spinola. De jonge prins van Brandenburg voerde 800 ruiters en een regiment voetknechten van den keurvorst aan Maurits toe. En nu begonnen onderhandelingen, die even los en oppervlakkig gevoerd zouden worden als de veldtocht bedriegelijk geweest was. De geheele protestantsche wereld was van verontwaardiging vervuld over het verlies van WeselGa naar voetnoot(2). De Staten hadden reeds voorgesteld om Gulik in de handen eener onzijdige mogendheid te stellen, indien de aartshertog den ondernomen krijgstocht wilde staken. Maar Albert, trotsch op de inneming van Aken, wilde zich in zijn loop niet | |
[pagina 235]
| |
gestuit zien. Laat hen eerst de stad in bewaring geven, zeide hij. Beide oorlogvoerende partijen, verzadigd van den behaalden krijgsroem bij het innemen van weerlooze onzijdige plaatsen, stemden toe in het voeren van onderhandelingen te Xanten. In deze stad, in het hertogdom Cleef gelegen, halverwege tusschen de beide legerkampen, vergaderden de britsche ambassadeurs sir Henry Wotton en sir Dudley Carleton, de ambassadeurs van Frankrijk, De Refuge en De Russy, de kanselier Petrus Peckius en de raadsheer Visser van wege de aartshertogen; verder zeven afgevaardigden van de Vereenigde Provinciën, drie van den keurvorst van Keulen, drie van Brandenburg, drie van Neuburg en twee van den keurvorst van De Paltz, als vertegenwoordigers der Protestantsche UnieGa naar voetnoot(1). In de eerste bijeenkomsten waren de gezanten van den aartshertog en den keurvorst van Keulen niet tegenwoordig; maar zij werden van den loop der onderhandeling dagelijks onderricht. De belangrijkste vraag was, van den aanvang af, hoe men van het Condominium af zou komen. Er kon geen vrede of overeenstemming bestaan bij gezamenlijk bezit. Het geheele gebied behoorde in twee deelen gescheiden te worden, zoodat elk der ‘possedeerende’ vorsten uitsluitend regeeren zou in het hem aangewezen deel. Elke zes maanden zou dan eene ruiling van grondgebied tusschen beide kunnen plaats hebben. Wesel en Gulik zouden in handen blijven van hunne tegenwoordige bezitters, of wel, indien Gulik ontmanteld werd, zou Wesel in zijn status quo hersteld wordenGa naar voetnoot(2). De Staten begeerden het laatste alternatief het meest, daar zij verbitterd waren over het verlies van Wesel, die protestantsche sterkte, met eene uitsluitend calvinistische bevolking, die nu in de macht van katholieken was. Maar de Spaansche ambassadeur te Brussel kwam er tegen op, dat die kostbare verovering, die zonder verlies van menschenlevens of andere opoffering behaald was, aan de ketters zou worden teruggegeven, voordat ten minste de regeering te Madrid geraadpleegd zou zijn en de Koning zijne volledige toestemming zou hebben gegeven. ‘Van hoe groot gewicht de aanwinst van Wesel voor Uwer Majesteits zaken in Vlaanderen is, blijkt uit den spijt Uwer vijanden,’ zoo schreef Guadaleste aan Filips. ‘Zij zien met ergernis uw koninklijk vaandel geplant op de belangrijkste plaats aan | |
[pagina 236]
| |
den Rijn, die het vereenigingspunt worden kan voor al de legers uit Vlaanderen. ‘Daar geene aanwinst grooter dan deze te achten is, moet Uwe Majesteit zich daarvan niet ontdoen, zonder de zaak rijpelijk overwogen te hebben. De aartshertog en zijne ministers vreezen, dat, indien wij weigeren Wesel terug te geven, de Vereenigde Provinciën het bestand verbreken zullen. Ik voor mij geloof, en velen met mij, dat zij veeleer gezind zijn om aan het bestand vast te houden, in de hoop van door onderhandeling te verkrijgen wat zij niet door geweld nemen kunnen. Maar gesteld, Wesel werd teruggegeven, en daarmede aan de vurige begeerte van de Vereenigde Provinciën en van Uwer Majesteits andere vijanden voldaan: welke zekerheid zou er dan bestaan dat de Provinciën toch niet een inval beproefden? Staat het voorbeeld van Gulik niet versch voor den geest? En van hoeveel grooter belang is Wesel! Gulik ligt niet eens aan hunne grenzen, terwijl Wesel den hoofdtoegang tot hen beheerscht. Uwe Majesteit kent nu de goede bedoelingen der Republiek en van hare vrienden. Zij hebben een verdrag tusschen Brandenburg en Neuburg bewerkt, niet om overeenstemming, maar om tweedracht te bevorderen, niet om het land tot rust te brengen, maar om grooter oproerigheid dan ooit te voren te doen ontstaan. En zij hebben dat alleen gedaan in de hoop, dat de Vereenigde Provinciën van nadere onlusten dezelfde voordeelen zouden plukken, als zij reeds zoo schaamteloos bij vorige gelegenheden deden. Ik wil hiermede niet zeggen dat Wesel nooit zou behooren te worden teruggegeven, wanneer de omstandigheden dat zouden meebrengen, en indien Uwe Majesteit dien maatregel zou goedkeuren, na het verdrag van Xanten te hebben bekrachtigd. Maar het zou dan moeten geschieden na rijp overleg met Uwe Majesteit, aan wiens roemrijke wapenen deze schitterende uitkomsten te danken zijn’. Het verdrag, zooals het ten laatste vastgesteld werd, verwierp het beginsel van beurtelingsch bezit en nam eene vaste verdeeling aan van het betwiste grondgebied tusschen Brandenburg en Neuburg. De twee dealen zouden zoo gelijk mogelijk gemaakt, en voor de eerste keuze zou door de beide vorsten geloot worden.Ga naar margenoot+ Zoo vielen aan de eene zijde het hertogdom Cleef, het graafschap Mark en de heerlijkheden Ravensberg en Ravenstein, met eenige baroniën in Brabant en Vlaanderen, en aan de andere zijde de hertogdommen Gulik en Berg met hunne dependentiën. Elke vorst zou uitsluitend in het hem aangewezen gebied verblijf houden. De troepen der andere partij zouden teruggeroepen en de vestingwerken, sedert | |
[pagina 237]
| |
de maand Mei aangelegd, geslecht worden; en allen, die uit het land getrokken of verdreven waren, moesten in betrekkingen of bezittingen hersteld worden. Er werd tevens bepaald, dat geene plaats van het geheele land in de handen eener derde mogendheid gesteld mocht wordenGa naar voetnoot(1). Deze artikelen werden geteekend door de ambassadeurs van Frankrijk en Engeland, de afgevaardigden van het keurvorstendom De Paltz en de Vereenigde Provinciën, die aldus hunne lastgevers verplichtten tot de uitvoering van het verdrag. Dit knoopte zich aan de vroegere overeenkomsten tusschen de beide kronen, de Republiek en de duitsche protestantsche vorsten. Graaf Zollern, dien wij als gezant van Keizer Rudolf met zooveel aanmatiging bij Hendrik IV zagen optreden, werd door Matthias met eene even vruchtelooze zending naar het Congres te Xanten afgevaardigd. Hij wilde de teekening van het verdrag beletten, tenzij met volledige medewerking der keizerlijke regeering, en herhaalde hier het ijdele voorstel dat de Keizer de landen in bewaring houden zou, totdat de vraag omtrent de souvereiniteit beslist was. De ‘trotsche en ruwe’ ambassadeur was thans niet gelukkiger in zijne zending dan de vorige keer; en hij vertrok naar Brussel, om daar zijne vertoogen, bedreigingen en kuiperijen te herhalen. Want het verdrag, dat met zooveel zorg opgesteld was en oogenschijnlijk de ingewikkelde vraagstukken oploste, die dreigden de Christenheid in lichter laaie te zetten, zou een een machteloos en geheel onbevredigend einde nemen. De onderteekeningen waren gemakkelijker verkregen, dan de bekrachtigingen. De uitvoering ging met onoverkomelijke bezwaren gepaard, waarover bij de onderhandeling met een pennestreek heen gesprongen was. Reeds bij den eersten stap, de militaire ontruiming, struikelde men. Maurits en Spinola zouden beiden hunne strijdkrachten terugtrekken en zich verbinden, in 't vervolg geene troepen te brengen noch eenigen inval te doen in het betwiste gebied. Maar Spinola nam die verbintenis als absoluut op, de prins slechts als een gevolg en voor den duur van het verdrag van Xanten. De gezanten, die hun misnoegen over het langdurige geschil omtrent dit punt niet konden weerhouden, maakten zich gereed om te vertrekken, toen een koerier uit Spanje aankwam, die, in plaats van eene bekrachtiging, een formeel bevel tot schorsing van het verdrag medebracht. De artikelen mochten niet uitgevoerd, geene veranderingen hoegenaamd | |
[pagina 238]
| |
gemaakt worden, en vooral mocht Wesel niet worden teruggegevenGa naar voetnoot(1), zonder nadere onderhandeling met Filips en zijne uitdrukkelijke toestemming. Zoo begon de geheele onderhandeling zich op te lossen in eene onbevredigende schijnvertooning. De stevige slagboomen, bestemd om den dreigenden godsdienstoorlog en den dynastieken haat tegen te houden, versmolten tot herfstdraden; en de groote strijd der demons, niet langer door de kunstgrepen der diplomatie te bezweren, kondigde zijne naderende komst aan. De vooruitzichten werden voor Europa donkerder dan ooit. Geheel ontmoedigd en misnoegd, verlieten al de ambassadeurs Xanten; en het verdrag was eer eene bijzaak geworden, dan dat het eene oplossing of zelfs een begin van vergelijk gaf. ‘Het verdrag kon niet voorkomen worden’, schreef de aartshertog Albert aan Filips, ‘daar het alleen van den wil der onderteekenaars afhing. De belofte om Wesel terug te geven kan ook niet geschonden worden, indien Gulik teruggegeven wordt; want ongetwijfeld zou zulk eene overtreding den grootsten naijver opwekken bij Frankrijk, Engeland, de Vereenigde Provinciën en al de leden der Protestantsche Unie. Wie kan betwisten, dat de belanghebbenden ook voor de uitvoering van het verdrag zorgen moeten? Of Uwe Majesteit wil het bestand handhaven, en in dat geval moet Wesel teruggegeven worden, òf zij wil het bestand verbreken, wat het noodzakelijk gevolg zou zijn van het houden van Wesel. Maar de redenen, die Uwe Majesteit bewogen hebben om de wapenen neer te leggen, bestaan nog. Onze zaken staan volstrekt niet beter; en het behoud van Wesel is ook niet van zoo groot belang dat wij daarvoor Vlaanderen in een nog wreederen oorlog wikkelen zouden, dan die eerst zoo kort geleden geschorst is. Wij zijn de teruggaaf verschuldigd voor de rechtbank der goede trouw. Het is een groot voorrecht wanneer de rechtvaardigheid en het nut in onze handelingen samengaan. Zie welke groote voordeelen wij behaald hebben, hoe goed de zaken van Aken en Mülheim geleid, en hoe volkomen die van Neuburg hersteld zijn. De katholieke zaak, één met die van het huis Oostenrijk, heeft veel op de zaak der ketters gewonnen. Wij moeten die voordeelen goed gebruiken en geen grootere najagen. De fortuin is grillig, ontvliedt ons wanneer wij het meest op haar vertrouwen en schept | |
[pagina 239]
| |
er behagen in, haar spel te drijven met de beste stervelingen.’ Zoo schreef de aartshertog, met gevoel, eervol van zijn standpunt, en met eene verstandige inachtneming der belangen van Spanje en van de katholieke zaak. Na een uitstel van maanden, kwam eindelijk uit Madrid eene goedkeuring van de overeenkomst, maar onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de Vereenigde Provinciën zich verbinden zouden, om nooit troepen naar de hertogdommen te zenden of daar te onderhouden. Daarop volgde eene langwijlige briefwisseling tusschen Brussel, Den Haag, Londen en Parijs. Maar de moeilijkheden namen elk oogenblik toe; het was een weefsel van Penelope, zei een der gezanten. Practische zaken verdwenen onder gerekte haarkloverijen. Neuburg vertrok naar zijne staten, en liet de zorg voor zijne belangen in de hertogdommen aan den aartshertog over. Zelfs graaf Zollern verliet Brussel, na daar zes maanden gekibbeld te hebben. Prins Maurits verdeelde zijn leger nu over de betwiste landstreek, Spinola handelde evenzoo en liet in Wesel eene bezetting van 3000 man voetvolk en 300 ruiters. De stad Gulik en de citadel werden door Maurits voor de Protestanten gehouden. Zoo werden de hertogdommen gezamenlijk bezet door de legers van Katholieken en Protestanten, terwijl zij in naam bezeten en beheerd werden door de vorsten van Brandenburg en Neuburg. En zoo zou de toestand blijven, totdat de Dertigjarige Oorlog uitbreken en eene oplossing van al die groote vraagstukken geven zou. |
|