De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 11 (herziene vertaling)
(1881)–J.L. Motley– Auteursrechtvrij
[pagina 87]
| |
Tweede hoofdstukHartstocht van Hendrik IV voor Margaretha van Montmorency. - Haar huwelijk met den prins van Condé. - Hun vertrek naar het land en hunne vlucht naar België. - Des Konings woede. - Intriges van Spanje. - Ontvangst van den prins en de prinses van Condé door de aartshertogen te Brussel. - Feesten door Spinola gegeven. - Pogingen van den Koning om de vluchtelingen terug te voeren; zending van De Coeuvres naar Brussel. - Moeilijke toestand der Republiek. - Uitgebreide geheime oorlogsplannen. ‘Indien de prins van Condé terugkeert.’ Wat had dan de prins van Condé, zijn gaan en zijn komen, gemeen met dit groote plan? Het is hier de plaats, om dien draad van fantastische hartstocht aan te wijzen, die door deze duistere en verwarde geschiedenis geweven is. Op een der eerste avonden van het jaar, dat juist ten einde was geloopen, zou er een prachtig gecostumeerd bal op het Louvre zijn, waarbij eenige jonge dames van den hoogsten stand een dans in mythologisch costuum zouden uitvoeren. De Koning, op slechten voet staande met de Koningin, die hem vervolgde met tooneelen van voorgewende jaloezie, terwijl zij met haar minnaar Concini aanhoudend tegen zijne staatkunde en zelfs tegen zijn leven samenspande, stond op nog slechter voet met zijne maîtresse, de markiezin De Verneuil, die hem haatte en zich wreekte over de liefkozingen, die zij van hem dulden moest, door hem tot het voorwerp harer bittere spotternij te maken; de Koning, die wel vijanden en vleiers bij menigte, maar nauwelijks een enkelen vriend aan zijn hof bezat, had van al die feesten een afkeer. Hij weigerde eene enkele der repetities voor het ballet bij te wonen; maar op zekeren dag kwam de groep van Diana en hare nimfen hem | |
[pagina 88]
| |
in de groote galerij van het paleis tegemoet. Eene der nimfen richtte, onder het voorbijgaan, haar vergulde speer op zijn hart. Hendrik zag op en aanschouwde het schoonste jonge meisje, dat naar zijne gedachten het menschelijk oog zien kon. Naar gewoonte werd hij oogenblikkelijk tot over de ooren op haar verliefd; en hij zeide later zelf, dat hij zich in het hart getroffen gevoeld had en eene flauwte nabij was geweestGa naar voetnoot(1). De jonge dame was juist vijftien jaar oud; de Koning vijfenvijftig. Dat groote verschil van leeftijd maakte den hartstocht van den Koning bespottelijk. Hem zelf scheen die verhouding dichterlijk en gevoelvol toe. Na deze eerste ontmoeting verzuimde hij geen enkele repetitie; in de tusschenpoozen nam hij zijn toevlucht tot den hoofdpoëet Malherbe, die ten zijnen behoeve zeker de slechtste verzen bedacht, die ooit door hem gemaakt zijn. De nymph heette Margaretha van Montmorency; zij was de dochter van den connétable van Frankrijk en zou eenmaal de moeder worden van den grooten Condé, den held van Rocroy. Zonder twijfel moet zij eene buitengewone schoonheid geweest zijn: aan hare prachtige haren, groote oogen vol uitdrukking, fijne, indrukwekkende trekken en eene gelaatskleur van verblindende zuiverheid, paarde zij innemend eenvoudige manieren en trok zij aan door blik en gebaren. Zonder vrouwelijke kunstgrepen of gewone coquetterie, scheen zij met een oogopslag mannen van allen rang en stand te betooveren en te beheerschen, vorsten van staat en kerk, groote krijgsoversten en diplomaten, zoowel als menschen van nederiger stand, hetzij Spanjaarden, Italianen, Franschen of VlamingenGa naar voetnoot(2). De connétable, hoewel een onwetend man, die, zooals de Koning beweerde, lezen noch schrijven kon, kende beter dan geleerden de manieren en luimen van het hof. Hij had zijne dochter bestemd voor den jongen Bassompierre, een der schitterendste edelen van dien tijd, met wien zij reeds verloofd was. Maar de verliefde Koning, die op dat oogenblik door de jicht in bed werd gehouden, ontbood den toekomstigen gemaal | |
[pagina 89]
| |
der schoone Margaretha bij zich. ‘Bassompierre, mijn vriend,’ sprak Hendrik tot hem, toen de jeugdige minnaar voor zijn bed knielde, ‘ik heb voor mejonkvrouw De Montmorency niet slechts liefde opgevat, maar heb al mijne zinnen op haar gesteld. Indien zij u lief had, zou ik u moeten haten. Beminde zij mij, dan zoudt gij mij haat toedragen. Het zou beter zijn, dat onze goede verstandhouding op die wijze niet verbroken werd; want ik gevoel oprechte genegenheid voor u. Ik heb besloten haar uit te huwelijken aan mijn neef, den prins van Condé, om haar aan mijn hof te houden. Zij zal de troost en steun zijn van mijn ouderdom. Mijn neef, die meer op de jacht dan op vrouwen gesteld is, zal ik 100000 pond schenken; van haar verlang ik geene andere gunst dan hare genegenheid, zonder op meer aanspraak te willen maken.’ Het was een sombere wintermorgen toen hij zoo sprak; en de tranen vloeiden daarbij langs de wangen van den held van Ivry. De hoveling-minnaar zuchtte, maar gehoorzaamde. Bassompierre zag van de hand der schoone Margaretha af en kwam in gezelschap van eenige kameraden den Koning dagelijks met het dobbelspel in zijne ziekte opbeuren. En dagelijks bracht de hertogin van Angoulême, des connétables zuster, haar lieve nicht ten bezoek bij Koning Hendrik. Ware het niet dat zulke duistere wolken zich allengs om het leven van dien held hadden samengetrokken, er zou iets belachelijks gelegen hebben in het tafereel van een koninklijken lijder, die zijn paleis en geheel Frankrijk weergalmen deed van zijn overdreven hartstocht voor een meisje van vijftien jaren, terwijl hij zelf onder een aanval van jicht hulpeloos te bed lag. Op een keer dat de hertogin hare nicht weder van haar ochtendbezoek bij den Koning teruggeleidde, trok Margaretha, terwijl zij Bassompierre voorbij ging, met een verachtelijken blik de schouders tegen hem op. Daardoor buiten zich zelven geraakt, sprong de gewezen minnaar, een neusbloeding voorwendend, van de dobbeltafel op en verdween eensklaps uit het paleis. Twee dagen bracht Bassompierre in eenzaamheid door; hij weigerde alle eten en drinken en gaf zich aan wanhoop over; en het duurde geruimen tijd eer hij Margaretha weder in 't gelaat durfde zien en zijne plaats hernam aan de tafel van het koninklijke dobbelspel. Volgens zijn eigen getuigenis was hij bij zijn terugkeer zoo bleek en vermagerd, dat zijne vrienden moeite hadden om hem te herkennenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 90]
| |
Ga naar margenoot+Het huwelijk met Condé, eersten prins van den bloede, had vroeg in het voorjaar plaats. De bruid kreeg prachtige geschenken en de echtgenoot een jaargeld van 100000 pond. De oplettendheden van den Koning voor Margaretha werden nu spoedig in 't oog loopend en verwekten een algemeen schandaal. In plaats van het grijze buis en eenvoudig costuum, waarin hij tot dusver zijn trots gesteld had, doste Hendrik zich nu in schitterende kleederen en droeg hij geparfumeerde dassen, wat den ouden fat weinig heldhaftig stond en vrij belachelijk maakte. De prinses maakte zich vroolijk over die dwaasheden van haar koninklijken aanbidder; maar haar ijdelheid, zoo niet haar genegenheid, werd er toch door gewonnen en het hof weergalmde van de feesten, waar de Koning en zij steeds de hoofdpersonen waren. Condé echter was over dit alles weinig gesticht. Ontevreden over het deel, dat hem door zijn koninklijken neef met zooveel overleg in dit tooneelspel was toegewezen, wel is waar met weinig liefde voor zijne vrouw bezield maar grooten prijs stellend op zijn jaargeld van 100000 pond, had hij hevige woordenwisselingen met Margaretha en met den Koning en werd hij in 't algemeen beleedigend jegens anderen. Hendrik schreef daarover aan Sully, en ook aan Montmorency: ‘De prins speelt hier den duivel. Gij zoudt woedend worden over de dingen, die hij van mij zegt. Eindelijk verlies ik mijn geduld en zal ik hem mijne tanden moeten laten zienGa naar voetnoot(1).’ De connétable, wiens geheele houding in deze zaak laag en armzalig was, beloofde te zullen medewerken om den prins tot rede te brengen, zooals hij en de hertogin van Angoulême dat verstonden. Hendrik beging nog de onuitsprekelijke dwaasheid, de Koningin te verzoeken, van haar invloed bij den weerspannigen Condé gebruik te willen maken. Maar Maria de Medicis gaf ten antwoord, dat er al dertig tusschenpersonen in 't werk gesteld waren, en dat zij er zich wel voor wachten zou, als eenendertigste gebruikt te worden. Aldus omringd door eene samenzwering tegen zijn eer en geluk, voerde Condé plotseling zijne vrouw naar het land mede, tot groote verbazing en ergenis van Hendrik. Op een zijner goederen, de abdij van Verteuil, in Picardië, gaf de prins in het najaar eene jachtpartij. De Traigny, gouverneur van Amiens noodigde den prins, de prinses en de prinses-weduwe ten maaltijd op zijn kasteel, dicht bij die abdij gelegen. Op hun weg daarheen, ontmoetten zij eenige jagers en rijknechts in | |
[pagina 91]
| |
de koninklijke liverei; en daaronder was een oude bediende, met een pleister op een zijner oogen, die een koppel honden leidde. De prinses herkende den Koning onder die bespottelijke vermomming onmiddellijk. ‘Welk een dwaas!’ zei zij onder het voorbijgaan, ‘ik zal u dat nooit vergeven;’ maar later bekende zij, dat die daad van galanterie haar geenszins mishaagd had. Misschien liet nooit, zelfs in de mythologische fabel, een held of halve god zich door de liefde tot zulk fantastisch spel verleiden, als deze vermomming van den grooten Koning was. Na het middagmaal geleidde mevrouw De Traigny hare schoone gast door het kasteel, om haar de verschillende gezichtspunten te toonen, en verwijlde zij voor een venster, dat een bijzonder fraai uitzicht bood. Toen de prinses naar buiten zag, bemerkte zij aan een tegenovergesteld venster een bejaard heer, die haar met de eene hand kussen toewierp, terwijl de andere op zijn hart rustte, ten teeken dat het gewond was. ‘Dat is de Koning zelf,’ riep zij uit; en zij week snel van het venster terug, voorgevende zeer verstoord te zijn. De Koning, die nu te voorschijn kwam, werd met hartstochtelijke verwijten ontvangen en hij poogde te vergeefs, haar tot bedaren te brengen en te doen afzien van het plan om te vertrekkenGa naar voetnoot(1). De prins en de prinses verlieten beide het kasteelGa naar voetnoot(2). Weinige weken daarna ontving de hertog, van Sully, toenGa naar margenoot+ hij reeds te bed lag, een nachtelijk bezoek van den kapitein De Praslin, die hem zonder plichtpleging het verlangen des Konings overbracht om hem onverwijld te spreken. Sully betoogde, dat hij weder om drie uren in den morgen op moest staan, voor spoed vorderenden arbeid; maar dat mocht niet baten. Praslin hernam: ‘Komen moet gij; want | |
[pagina 92]
| |
de man - gij weet wel wie - heeft het land verlaten en zijne vrouw in den zadel medegenomen.’ ‘O,’ riep de hertog uit, ‘moet ik daarvoor komen!’ en beide gingen rechtstreeks naar het Louvre, waar zij in de slaapkamer der Koningin ontboden werden. Maria de Medicis was eerst vier dagen te voren bevallen van eene dochter, Henriette Maria, de toekomstige Koningin van Engeland. Het vertrek was met ministers en hovelingen opgevuld; Villeroy, de kanselier en Bassompierre stonden als standbeelden tegen den muur, bewegingloos en nauwelijks ademhalend. De Koning, met de handen op den rug en den grijzen baard op zijn borst gezonken, stapte op en neer, in een aanval van woede en wanhoop. ‘Nu’ - riep hij Sully bij het binnenkomen toe - ‘onze man is gevlogen en heeft alles meegenomen. Wat zegt gij daarvan?’ De hertog, die zijn vorst herhaaldelijk gewaarschuwd had dat dit gebeuren zou, had het recht te antwoorden: ‘dat heb ik wel voorspeld.’ Hij onthield zich echter van raad te geven en zegde, dat hij zich daarop beslapen wilde. De wijze, waarop de gedragingen des Konings in deze zaak zouden worden opgenomen door Albertus en Isabella - want er was geen twijfel of Condé was naar België uitgeweken - en ook door den Koning van Spanje, die er ongetwijfeld mede in betrokken was, was van de grootste staatkundige beteekenis. Hendrik had het nieuws eerst een uur te voren vernomen. Hij speelde kaart met Bassompierre en anderen, toen d'Elbene hem het bericht kwam influisteren. ‘Bassompierre, mijn vriend,’ had hij dezen toegevoegd, ik ben verloren. Die man heeft òf zijn vrouw mede naar een bosch genomen, om haar te vermoorden, òf hij wil haar buiten het land brengen. Neem het spel van mij over.’ Bassompierre volgde den Koning kort daarop en bracht hem zijn speelgeld. Hij verklaarde, nooit iemand gezien te hebben, die zoo vervoerd en wanhopig wasGa naar voetnoot(1). Werkelijk had het gebeurde eene diepe en wijdstrekkende beteekenis. De lezer heeft uit het voorgaande bespeurd, hoe onjuist de voorstelling is, alsof aan de aartshertogen en Spanje door Frankrijk de oorlog werd aangedaan, om de prinses van Condé uit haar gevangenschap te Brussel te bevrijden. Het is ons zoowel uit gedrukte en ongedrukte gelijktijdige schrijvers als uit mededeelingen van den meest vertrouwelijken aard gebleken, welke breede, grondig berekende staatkundige oorlogsplannen er in het rustelooze brein van den Koning post hadden gevatGa naar voetnoot(2). Maar al zou de ontvoering der nieuwe Helena | |
[pagina 93]
| |
door haren eigen Menelaus al niet de oorzaak zijn van de thans dreigende Iliade, het was niet te ontkennen dat zij er deel aan had, dat zij het keerpunt werd in de tragedie, en dat, zonder den hevigen hartstocht des Konings voor de jeugdige prinses, de gebeurtenissen een geheel ander aanzien zouden hebben verkregen. Daardoor werd eene hofintrige, waarmede de geschiedenis zich anders niet zou bezighouden, eene gebeurtenis van gewicht en een staatszaak. ‘De vlucht van Condé,’ schreef Aerssen, ‘is het hoofdmoment in het schouwspel, dat hier zoo lang vertoond wordt. Het is te hopen, dat de gevolgen niet tragisch zullen zijn’Ga naar voetnoot(1). De prins, want slechts met dien titel werd hij gemeenlijk genoemd, in onderscheiding van alle andere fransche prinsen, stond zeer na aan den troon. Indien Hendrik geene zonen had, zou hij hem opvolgen; en het was een lievelingsplan van de spaansche partij, om Hendrik's echtscheiding van Margaretha van Valois nietig te verklaren en zoodoende twijfel te doen ontstaan omtrent de wettigheid van den dauphin en de andere kinderen van Maria de Medicis. De prins kon in de handen der Spaansche Regeering een gedwee en voor de rust van Frankrijk hoogst gevaarlijk werktuig worden, niet alleen na Hendrik's dood, maar reeds gedurende diens leven. Condé's karakter was zwak, ijdel, onstandvastig, opvliegend, gemakkelijk door bedrog te misleiden; en hij had nu alle aanleiding om verstoord te zijn en zich aan eerzuchtige droombeelden over te geven. In dat ongelukkige eerste jaar van zijn huwelijk had hij Hendrik luide van tirannie beschuldigd; en waarschijnlijk zou hij dit thans in 't openbaar als de reden voor zijne vlucht aangeven. Hendrik beweerde van zijn kant, dat hij slechts eenmaal in zijn leven eene daad van tirannie begaan had; en wel toen hij hem den naam en titel van Condé had gegevenGa naar voetnoot(2). Want Condé's moeder was jaren lang gevangen gehouden, beschuldigd van haren echtgenoot te hebben vermoord in overleg met haren beminde, den page Belcastel. De tegenwoordige prins was weinige maanden na den dood van zijn vermeenden vader geboren. Uit goedheid, of misschien om minder eerlijke redenen, was Hendrik der beschuldigde prinses te hulp gekomen, had hij de rechtsvervolging doen staken en den zoon erkend als wettig prins van Condé. Later had de prinses-weduwe de plannen van den Koning met opzicht tot eene echtgenoote voor haar zoon begunstigd, waarover de | |
[pagina 94]
| |
laatste haar bittere verwijten deed en haar woorden toevoegde, die zij maar al te zeer verdiendeGa naar voetnoot(1). Hoewel zij dan ook in Hendrik's belang werkzaam geweest was, dreigde deze nu met eene hernieuwing van het rechtsgeding, ten einde Condé weder tot een bastaard te kunnen doen verklaren. De ontvluchting van den prins en de prinses was alzoo eene gebeurtenis van groot gewicht, niet alleen voor de inwendige staatkunde van Frankrijk, maar ook met het oog op de dreigende vijandelijkheden. Het verband met de zaken van de Nederlanden sprong in 't oog. Het was waarschijnlijk, dat de vluchtelingen hun weg over het gebied der aartshertogen zouden nemen naar Breda, dat aan Filips Willem van Oranje, Maurits' oudsten broeder, toebehoorde. Na de sluiting van het bestand waren de broeders, hoewel in staatkundig zoowel als in godsdienstig opzicht gescheiden, weder op vriendschappelijken voet met elkander gekomen en had Breda zijn leenheer weer ingehaald. De prinses van Oranje was Condé's zuster. Vóór het aanbreken van den dag na de ontvluchting zond de Koning om den nederlandschen gezantGa naar voetnoot(2). Hij overreedde dezen, onverwijld een koerier naar Oldenbarnevelt te zenden, om hem kennis te geven dat de prins het land verlaten had zonder de toestemming of voorkennis van zijn souverein en dat hij vermoedelijk zou zijn uitgeweken naar het gebied der aartshertogen. De Staten werden verzocht, ingeval hij naar Breda of eenige andere plaats in de Nederlanden komen mocht, zich van zijn persoon te verzekeren en niet toe te laten, dat hij vertrekken zou eer de Koning nader zou hebben geschreven. De Praslin, kapitein der lijfwacht en gouverneur van Champagne, zou onmiddellijk in geheime zending naar de Staten en de aartshertogen worden afgevaardigd. Den advocaat moest worden voorgehouden, dat de Koning Condé verdacht van medeplichtigheid aan de samenzwering van Poitou. De zes personen, die te dier zake in hechtenis waren genomen, hadden bekend dat zij meermalen met eenen prins te Parijs in besprek waren geweest, en dat het doel der samenzwering was, Frankrijk van de tirannie van Hendrik IV te verlossen. In weerwil der tegenwerpingen van Aerssen stond de Koning er op, dat dit alles naar de de letter geschieden zou. Dat meende hij van de Staten te mogen verwachten; en zij behoefden zich evenmin om de mogelijke gevolgen te bekreunen als hij gedaan had, toen hij hen tegen Spanje had bijgestaan. Hij verklaarde dat, indien | |
[pagina 95]
| |
Condé, eenmaal op het grondgebied der Republiek gekomen, van daar ontsnappen mocht, hij de schuld daarvan aan de Staten wijten zou. ‘Indien gij hierin met slapheid handelt,’ voegde Aerssen er in zijn brief aan Oldenbarnevelt bij ‘zullen onze belangen er stellig onder lijden’Ga naar voetnoot(1). Niemand aan het hof hechtte eenig geloof aan de samenzwering van Poitou en nog veel minder aan Condé's medeplichtigheid daaraan. De reden van zijn vlucht was voor niemand een geheim; maar daar zij onmiddellijk gevolgd werd door kuiperijen van Spanje, maakte Hendrik behendig van dit voorwendsel gebruik om aan de zaak haar wezenlijken aard te ontnemenGa naar voetnoot(2). Hij hoopte, dat de prins te Breda zou aangehouden worden en door de Staten teruggezonden. Villeroy zei, dat, als zij dit niet deden, zij zich aan de grofste ondankbaarheid zouden schuldig maken. Het was evenwel eene bedenkelijke onderneming en de Staten verzochten ernstig, niet op die proef gesteld te worden. De geslepen Aerssen stelde Oldenbarnevelt voor, indien Condé niet op hun gebied komen mocht, den Koning te betuigen, dat hij zeker uitgeleverd zou zijn, als hij maar gekomen was. ‘Zoodoende,’ zeide hij, ‘beleedigt gij den prins niet en stelt gij den Koning tevreden’Ga naar voetnoot(3). Hij voegde er bij, dat Sully noch iemand anders veel gaf om die samenzwering van Poitou; sommigen zeiden zelfs, dat Hendrik de zaak geheel verzonnen had. De ambassadeur haalde, in een geest van voorspelling, het gezegde van Domitianus aan: ‘Misera conditio imperantium quibus de conspiratione non creditur nisi occisis.’ Inmiddels zetten de vluchtelingen hunne reis voort. De prins werd vergezeld door een zijner getrouwen, een ruw officier, De Rochefort genaamd, die de prinses op een dameszadel achter zich medevoerde. Zij had bij zich de hofdame Du Certeau en eene kamenier, Philippote geheeten. Geene andere kleedingstukken had zij kunnen medenemen, dan die zij aan 't lijf droeg - zelfs geen schoon linnengoed. Zoo deed de jeugdige teedere vrouw de reis in den winter, door de bosschen heen. Zij gingen de grens over bij LandreciesGa naar voetnoot(4) | |
[pagina 96]
| |
dat toen tot de Spaansche Nederlanden behoorde, met het plan om over het gebied der aartshertogen Breda te bereiken, waar Condé zijne vrouw aan de zorgen van zijne zuster, de prinses van Oranje, dacht toe te vertrouwen. Uit eene kleine herberg te Landrecies gaf hij aan den aartshertog kennis van zijne voornemens, waarop hij ten antwoord kreeg dat deze wel niet den doortocht over zijn grondgebied verhinderen zou, maar wel bezwaar moest maken tegen zijne vestiging daarbinnenGa naar voetnoot(1). Daarop schreef de prins ook aan de Koningen van Spanje en Frankrijk. Aan Hendrik gaf hij te kennen, dat hij tot zijn leedwezen verplicht was geweest het land te verlaten, ten einde zijne eer en zijn leven te redden; maar dat hij steeds zijn onderdanige en getrouwe dienaar en neef blijven zou. Hij zou niets tegen den Koning ondernemen en verzocht dezen, het niet ten kwade te duiden, als hij alle brieven van het fransche Hof weigeren zou, met uitzondering van die, welke Zijne Majesteit hem zelf zou willen schrijvenGa naar voetnoot(2). Die brief deed den Koning in woede ontsteken; en toen hij vernam dat de prins zich buiten zijn bereik bevond, was zijn eerste gedachte, om naar Brussel op te trekken en zich met geweld van hem en de prinses meester te maken. Voor 't oogenblik echter kregen gematigder raadgevingen de bovenhand en werden er onderhandelingen beproefd. Praslin deed geen enkele poging om de vluchtelingen te achterhalen; maar de Staten-Generaal vaardigden, op raad van Oldenbarnevelt, het verbod uit, dat zij noch te Breda, noch op eenig ander punt van hun gebied komen mochten. Condé's schrijven aan den Koning van Spanje werd daarentegen beantwoord met de gulste aanbiedingen van een schuilplaats en ondersteuning, door middel van een bijzonderen afgevaardigde, daar de staatslieden te Madrid slim genoeg waren om in te zien, welk een kaart de prins hun in handen speelde. Hendrik schreef daarop zijn ambassadeur in Spanje voorGa naar voetnoot(3), om een dreigenden toon aan te slaan wegens die | |
[pagina 97]
| |
bescherming, aan een oproerling en samenzweerder tegen den franschen troon verleend; terwijl hij tegelijk zijne tevredenheid aan de Staten betuigde, dat zij den prins niet op hun grondgebied wilden toelatenGa naar voetnoot(1). Hij zou nog liever gezien hebben, zeide hij, dat zij hem wel toegelaten, maar hem den uitgang verboden hadden; over 't geheel was hij echter tevreden. Men vond te Parijs, dat de nederlandsche regeering met veel behendigheid gehandeld had, zonder het volkenrecht geweld aan te doen of den Koning te beleedigen. Een bediende van Condé werd gevat, met 's prinsen papieren bij zich, waaruit zijn besluit bleek om, zoolang Hendrik leefde, niet in Frankrijk terug te komen. Zij hielden echter omtrent de oorzaak zijner vlucht niet anders in, dan dat daarin werd te kennen gegeven dat die aan ieders oordeel werd overgelaten; zij was dan ook maar al te wel bekend. Daar hun de toegang tot het nederlandsch grondgebied geweigerd werd, gaf de prins zijn plan omtrent Breda op en bracht hij zijne vrouw naar Brussel. Hij gaf Bentivoglio, den pauselijken nuntius, twee brieven om naar Italië te zenden, een aan den Paus en een aan zijn neef, den kardinaal Borghese, waarbij hij, aangemoedigd door de berichten uit Spanje, zijne vlucht rechtvaardigde door het gevaar, dat zijne eer en zijn leven bedreigd had, en zich aanbeval in de bescherming van Zijne Heiligheid en Zijne Eminentie. Bentivoglio verzond die brieven; maar terwijl hij als geldige reden voor de vlucht de vervolging aannam, waaraan de prinses van de zijde des Konings had blootgestaan, weigerde hij geloof te slaan aan het geweld, waarvan Condé beweerde dat het jegens hem zelf gepleegd zou zijn. De prins verwittigde De Praslin, dat hij er niet in wilde toestemmen, naar Frankrijk terug te keeren. Later stelde hij als voorwaarde voor zijn terugkeer, dat de Koning hem zekere sterkten zou afstaan in Guyenne, van welke provincie hij gouverneur was, en die dicht bij de Spaansche grens gelegen was; eene voorwaarde, door Spanje ingegeven, die Hendrik's verbolgenheid tot het uiterste dreef. De Koning drong op zijn onmiddellijken terugkeer aan en wenschte dat hij en de prinses zich geheel in zijne macht zouden stellen en zijne vergiffenis ontvangenGa naar voetnoot(2). De prins en prinses van Oranje kwamen van Breda naar Brussel om hun broeder en zijne vrouw te bezoeken. Hier vestigden zij zich in het Paleis van Nassau, dat eenmaal het verblijf van Willem de Zwijger geweest was, eene prachtige huizinge, omringd door | |
[pagina 98]
| |
park en tuin, aangelegd op den top van den stijlen heuvel, aan wiens voet de oude, schoone hoofdstad van Brabant zoo schilderachtig ligt uitgespreid. De aartshertogen ontvingen hen plechtig in hun eigen paleis. Op hun eerste bezoek bij de landsheeren, sloeg de aartshertog, wiens koelheid en ingetogenheid van algemeene bekendheid waren, de zeldzame schoonheid der prinses slechts van ter zijde gade; en toch betuigde hij haar, toen hij haar door eene galerij van schoone vrouwenportretten geleid had, dat er voortaan van geene andere schoonheid meer sprake kon zijn dan van de hare. De groote Spinola werd onmiddellijk op haar verliefd; hij ontbood Rubens uit Antwerpen om haar portret te schilderen en bood Madlle de Chateauvert 10000 kronen aan, indien zij zijne plannen ten aanzien harer meesteres wilde bevorderenGa naar voetnoot(1). De genueesche bankier-krijgsman deed alles op groote schaal, liefdes-, oorlogs- en geldzakenGa naar voetnoot(2). Hij gaf te harer eere op den avond van Driekoningen een schitterend bal, zooals er sedert jaren in Brussel geen gegeven was. Om zes uur 's avonds reed Spinola zelf, in eene prachtige kleeding en vergezeld door don Luïs Velasco, graaf Ottavio Visconti, graaf Bucquoy en eenige mindere edelen, naar het Paleis van Nassau, om den prins en de prinses met hun gevolg naar zijn huis te geleiden. Hier was eene eerewacht van dertig musketiers voor de deur opgesteld; en, uit het rijtuig gekomen, geleidde Spinola, door vierentwintig fakkeldragers voorafgegaan, hen de statietrap op naar eene zaal, waar zij door de prinsessen van Mansfeld en Velasco en andere aanzienlijke dames verwelkomd werden. Van daar gingen zij door verschillende rijk behangen vertrekken, versierd met kristal- en zilverwerk, naar eene schitterende zaal, waar de prinses van Condé uitgenoodigd werd, met de prinses van Oranje onder een zijden troonhemel plaats te nemen, terwijl de nuntius Bentivoglio, tot zijne verrukking, aan de andere zijde der schoone Margaretha plaats mocht nemen. Na eene korte verpoozing werden zij nu geleid naar de balzaal, die glansrijk verlicht was met welriekende kaarsen en behangen met zijden kleeden, in veertien borduurwerken de voornaamste oorlogsdaden van Spinola voorstellende. Hier was reeds een koud collation met vorstelijke pracht aangericht; en zoodra de gasten gezeten waren deed zich een uitnemend orkest hooren. Spinola ging op en neer om voor het gemak zijner gasten te zorgen, terwijl de hertog van Aumale achter de beide | |
[pagina 99]
| |
prinsessen stond en haar onderhield met zijn gesprek; Velasco bediende de prinses van Condé van de schotels, van wijn en van servetten, terwijl Bucquoy en Visconti dezelfde diensten bewezen aan de prinses van Oranje en andere edellieden aan de overige dames. Achtenveertig pages, in wit, geel en rood gekleed, brachten de schotels aan. Het maal duurde twee en een half uur, waarna de dames, gesterkt voor de gewichtiger bezigheden van dien avond, naar de kleedkamers gingen terwijl de danszaal in orde gebracht werd. Het bal werd geopend door Spinola met de prinses van Condé en duurde tot twee uur in den morgen. Naarmate het warmer werd in de zaal, kregen de pages in last om de ruiten stuk te slaan, zoodat er ten laatste geen venster heel bleef. De eenvoudige kroniekschrijver van Antwerpen schatte de kosten van dit feest op 3 à 4000 kronen. ‘Het was,’ zeide hij, ‘een aardsch paradijs, dat spoedig in rook vervloog.’ Hij voegde er bij, dat hij die berekening niet gemaakt had uit voorliefde voor zulk eene buitensporige weelde, maar opdat de menschen daaruit de ijdelheid der wereld zouden leeren kennenGa naar voetnoot(1). De beleefdheden van den grooten ‘winkelier’, zooals de connétable hem noemde, hadden zooveel invloed, zoo al niet op de prinses, dan toch op Condé zelf, dat deze dreigde zijne vrouw uit het venster te zullen werpen als zij weigerde Spinola met voorkomendheid te behandelen. Deze en andere beschuldigingen werden door den vader en de tante te berde gebracht, bij hunne poging om eene echtscheiding tusschen de prinses en haar man te bewerken. De nuntius Bentivoglio werd evenzeer op haar verliefd en wijdde zich geheel aan haar dienst. Zelfs de nietige Filips van Spanje, afgezonderd in het Escuriaal, hoorde van hare bekoorlijkheden en trachtte zich in te beelden, dat hij haar ook liefhadGa naar voetnoot(2). Sedert was er eene aaneenschakeling van prachtige feesten ter eere van de prinses. De spaansche partij straalde van vreugde en de Franschen waren woedend. Hendrik brulde te Parijs, als een leeuw achter de tralies. Een vorstje, dat hij met één slag verpletteren kon, had die vrouw in bescherming genomen, voor wier liefde hij zou willen sterven. Hij had gezorgd, dat Condé buiten Holland bleef; maar nu waren de vluchtelingen op grooten voet te Brussel gevestigd, de prinses omringd door geduchte mededingers en de prins in zijne rebellie gestijfd door de mogendheid, die hij het meest op aarde haatte, en wier ondergang hij sedert lang gezworen had. | |
[pagina 100]
| |
Want de ijdele Condé begon openlijk te spreken over zijne plannen van wraakneming. Hij zou, geholpen door spaansch geld en spaansche troepen, eenmaal toonen, wie de wezenlijke erfgenaam van den franschen troon was: de onwettige dauphin of hij zelf. De Koning, van zijn kant, overlegde met den eersten voorzitter van het parlement, Harlay, op welke wijze het onderdrukte proces tegen de prinses-weduwe weder te hervatten zou zijn, om Condé openlijk den rang van eersten prins van den bloede te ontnemen, dien het hem vergund was geweest te voeren. Hij deed een decreet uitvaardigen, waarbij Condé van hoogverraad beschuldigd werd, strafbaar naar koninklijk welbehagen, met medewerking van het parlement. Hendrik was daarbij zoo ongeduldig, dat hij zelf naar het Hof ging en in de bank der rechters zitting nam, om toe te zien, dat dit besluit zonder verwijl zou worden uitgevaardigdGa naar voetnoot(1). In plaats echter van de aartshertogen met geweld aan te vallen, zooals hij in de eerste opwelling van zijn toorn voornemens was te doen, besloot hij De Boutteville-Montmorency, een verwant van den connétable, met eene bijzondere en dringende zending naar Brussel te belasten. Deze moest het voorstel doen, dat Condé en zijne vrouw met den prins en de prinses van Oranje naar Breda zouden terugkeeren, terwijl de Koning zijn woord gaf, dan in drie of vier maanden niets tegen hen te doen ondernemenGa naar voetnoot(2). Dit was wel een snelle verandering van besluit, geschikt om de Staten-Generaal te verrassen; maar 's Konings besluiten wisselden bijna met elk uur af, zoo werd hij gedreven door toorn en liefde. De connétable en de hertogin van Angoulême, dat waardige oude paar, deden hun best om den vorst bij te staan in zijne onvermoeide pogingen om hun dochter en nicht in zijne macht te krijgen. De connétable deed een armhartigen brief aan aartshertog Albert schrijven, onderteekend met ‘Montmorency's merkteeken’Ga naar voetnoot(3), waarbij hij er op aandrong, dat zijne dochter Brussel niet zou mogen verlaten, om als een zwerfster door de wereld rond te trekken met een jongen prins, die zoo weinig vastheid van karakter bezatGa naar voetnoot(4). De aartshertog deed door zijn ambassadeur te Parijs, Petrus | |
[pagina 101]
| |
Peckius, het denkbeeld opperen van eene verzoening tusschen Hendrik en zijn bloedverwant en bood zich zelf als bemiddelaar daartoe aan. Hij vroeg, of het den Koning aangenaam kon zijn, zoo hij in des prinsen naam om vergiffenis vroeg. Hendrik gaf ten antwoord, dat hij goedkeurde dat de aartshertog voor het oogenblik eene zekere verblijfplaats in zijn gebied aan Condé toestond, maar onder de volgende onverzettelijke voorwaarden: ten eerste dat de prins, zonder eenig beding, om vergiffenis zou vragen, aangezien de Koning weigerde in een accoord te treden of hem plaatsen van verzekering af te staan, zooals voorgesteld was, en hij het uiterst onredelijk achtte, dat iemand, die aanzoek om vergiffenis deed, in plaats van de verdiende bestraffing te ontvangen, zijn voorwaarden en eischen zou stellen; ten tweede dat, indien Condé dit voorstel verwierp, Albertus hem onmiddellijk het land zou doen ruimen en zich vertoornd toonen over het in den wind slaan van zijn raad; eindelijk dat de aartshertog, zoo hij den prins verjoeg, tevens de prinses zou teruggeven aan haar vader den connétable en hare tante Angoulême, die daartoe reeds aanzoek hadden gedaan bij Albert en Isabella, waarbij de Koning nu nog zijn eigen verzoek voegde. Mocht de aartshertog weigeren, in die drie voorwaarden te treden, dan verzocht Hendrik, dat hij zou afzien van alle verdere pogingen om eene verzoening te bewerken en Condé niet langer in zijn gebied toelaten. Peckius was van gevoelen dat zijn meester in de beide eerste voorwaarden treden kon maar tegen de derde bezwaar moest maken, daar het hem waarschijnlijk niet redelijk zou toeschijnen, man en vrouw van elkander te scheiden, en daar het twijfelachtig was, of de prinses uit eigen beweging zou willen terugkeerenGa naar voetnoot(1). Toen de Koning den hoofdinhoud van dat gesprek aan Aerssen meedeelde, gaf hij als zijne overtuiging te kennen dat men in Brussel slechts tijd wilde winnen en dat men daar op brieven uit Spanje wachtte, sinds Condé's secretaris terug was uit Milaan, waarheen hij gezonden was om met den gouverneur, graaf Fuentes, te onderhandelen. Hendrik zeide, dat hij twijfelde of de prinses wel naar Breda zou willen gaan, hetgeen hij goed zou keuren, maar Condé niet zou willen toestaan. Dit weet hij gedeeltelijk aan de prinses van Oranje, die een brief vol smaadredenen tegen hem aan de prinses-weduwe van Condé geschreven had, dien deze onmiddellijk aan hem | |
[pagina 102]
| |
had gezonden. Hij gaf tegelijkertijd zijne groote tevredenheid over de Staten-Generaal en Oldenbarnevelt te kennen en verzekerde bij herhaling, dat zij zijne beste en trouwste vrienden waren. Het bericht van een plechtig bezoek, door Condé te Gulik aan Leopold gebracht, verbitterde den Koning niet minder dan het vertoon, waarmede de prins bij zijn terugkeer te Brussel door Spinola en den spaanschen ambassadeur ontvangen werd. In dien zelfden tijd kwam de secretaris van Vaucelles, Hendrik's ambassadeur te Madrid, in Parijs aan en bevestigde den Koning in zijn vermoeden, dat de vlucht van Condé met don Inigo de Cardenas overlegd was en deel uitmaakte van een algemeenen toeleg van Spanje tegen de rust van het rijk. De hertog van Epernon, een der gevaarlijkste samenzweerders aan het hof, die in het vertrouwen der Koningin en van al de geheime aanhangers van Spanje deelde, had zich, onder voorwendsel van gezondheidsredenen, langen tijd te Metz opgehouden en zijne kinderen - gelijk Hendrik meende als gijzelaars - naar Spanje gezonden, zich meester gemaakt van de citadel en hield zich nu doof voor al de bevelen van den Koning. De voorstanders van Condé begonnen een anderen toon aan te slaan en gaven openlijk te verstaan, dat de prins het rijk verlaten had om zijne hoedanigheid van eersten prins van den bloede te bewaren, en dat hij zijn recht van eerstgeboorte tegen den dauphin en alle mededingers zou staande houden. Zulke stoute taal, zulk een openlijk steunen op Spanje om het geboorterecht van den dauphin te betwisten, zette de vredelievenden in Frankrijk tot den oorlog aanGa naar voetnoot(1). Ook de Staten zagen met den dag hunne kans schooner worden. ‘Wat konden zij meer verlangen,’ schreef Aerssen aan Oldenbarnevelt, ‘dan een openlijken oorlog tusschen Frankrijk en Spanje? De nakomelingschap zou ons altijd laken, indien wij zulk eene gelegenheid lieten voorbijgaan. Petrus Peckius deed, als een sluw en glad diplomaat, zijn best om de zaken te schikken; want er was geen twijfel aan, dat zijne meesters van den oorlog verschoond wenschten te blijven. Op hunne hoofden zouden de eerste slagen vallen; opnieuw zou over hun land de ellende uitgestort worden, waaraan het zich nauwelijks ontworsteld had. Maar terwijl de aartshertog op middelen van verzoening bedacht was, weigerde hij, tot zijne eer, eenige inbreuk op het volkenrecht toe te laten en legde hij, met de infante, eene geheime ge- | |
[pagina 103]
| |
lofte af, dat de prinses niet zonder de toestemming van haar gemaal Brussel zou mogen verlaten, en weigerde hij vastberaden, het paar te scheiden zonder beider volledige toestemming. Om zichzelf te vrijwaren tegen 's Konings bedreigingen, stelde hij voor, Condé voor zes of acht maanden naar eene onzijdige plaats, naar Praag of Breda, te zenden; maar Hendrik wist dat Condé dit niet zou aannemen, tenzij dat hij de middelen bezat om met spaansch geld de bezetting aldaar om te koopen, zoodat hij die plaats slechts in schijn onzijdig, maar in werkelijkheid voor den Koning van Spanje houden zou. Middelerwijl had Hendrik den markies De Coeuvres, broeder der schoone Gabriëlle De Beaufort en een van de stoutmoedigste en meest gewetenlooze hovelingen, met eene bijzondere zending naar Brussel belast. De Coeuvres bezocht Condé, eer hij zijne geloofsbrieven aan den aartshertog overhandigde, en vond hem geheel onhandelbaar. Op raad van den prins van Oranje verklaarde Condé zich wel bereid, naar de eene of andere onzijdige plaats in Duitschland of Italië te vertrekken, mits Hendrik hem eene jaarwedde van 40000 kronen zou toestaan. Maar De Coeuvres antwoordde kortaf, dat de Koning geen vergelijk met zijn vasal dacht te sluiten en zich nooit door Condé voorwaarden zou laten stellen. Hem in Duitschland of Italië te laten, meende hij, was zoo goed als hem geheel tot een werktuig van Spanje te maken. Bij zijn leven wilde de Koning die voortdurende vrees voor de kuiperijen van dien staat niet dulden, evenmin als zulk eene aanleiding tot oproer in zijn rijk achterlaten bij zijn dood. Mochten de Spanjaarden tot zulke doeleinden van den prins partij willen trekken, dan zou hij hen vóór zijn en toonen, dat hij grooter nadeel kon toebrengen aan Spanje, dan zij aan Frankrijk. Blijkbaar geheel aan Spanje overgeleverd, gaf Condé op de aanzoeken van den gezant te kennen, dat, al wilde de Koning hem zijn halve koninkrijk geven, hij het niet zou aannemen, noch naar Frankrijk terugkeeren, althans niet vóór den 8en Februari, tegen welken tijd hij berichten uit Spanje verwachtte. Hij had zijn woord gegeven, vóór dien tijd niet naar voorstellen te zullen luisteren. Hij nam zijn toevlucht tot vele bedreigingen en zwoer, dat hij zich geheel in de armen van den spaanschen Koning werpen zou, indien Hendrik de door hem gestelde voorwaarden niet wilde toestaanGa naar voetnoot(1). Dit nu was eene onmogelijkheid. Hem plaatsen van ver- | |
[pagina 104]
| |
zekering afstaan was, zooals de Koning terecht zeide, een banier planten waar alle ontevredenen in Frankrijk zich om heen zouden scharen. Condé had kennelijk alle hoop op eene verzoening laten varen, hoeveel moeite de aartshertog zich ook gaf om die te bewerken. Hij wilde naar Spanje gaan. Spinola drong daarop elken dag en elk uur aan, zei Hendrik, omdat die verliefd was op de prinses, die van haar kant zich over al die vervolgingen bij haar vader beklaagde en zeide, dat zij liever sterven wilde dan naar Spanje gaan. Volgens de Coeuvres' berichten aan den Koning zou evenwel tot dien stap besloten, ja zelfs uitvoering daaraan gegeven worden en had Spinola eene zes uren lange bijeenkomst met Condé gehouden, waarbij slechts Rochefort en de secretaris des prinsen van Oranje, Keeremans, tegenwoordig waren geweest. Hendrik nam nu maatregelen om hen bij hunne vlucht over land op te vangen; maar het was mogelijk, dat zij over zee naar Spanje zouden gaan. Hij verzocht dus den Staten, twee goed uitgeruste oorlogschepen, vlugge zeilers, te zenden naar de reede van St. Jan en naar de engelsche kust, om de wacht te houden. Die schepen zouden hunne instructiën ontvangen van den admiraal De Vicq, die, onderricht van alle bewegingen van den prins, de kapiteins der nederlandsche schepen met voorafberaamde seinen zou waarschuwen. De Koning smeekte, dat Oldenbarnevelt, zoo hij hem genegen was, hem die gunst mocht bewijzen, en dat niemand buiten den advocaat en prins Maurits daarvan weten zou. De schepen zouden niet langer dan twee of drie maanden dienst behoeven te doen maar moesten zoo spoedig mogelijk uitgezonden worden. De Staten maakten geen bezwaar om dien dienst te betoonen, ofschoon die later onnoodig bleek te zijn. Zij waren op dat oogenblik volkomen bereid, den oorlog aan te vangen voor de Cleefsche zaak, en om eens voor al de Spanjaarden uit de Nederlanden te verjagen. Evenwel, hoe vreemd het moge schijnen, waren zij, die de meeste ervaring van staatszaken hadden, niet overtuigd van den ernst van 's Konings gezindheid. Zijne vertrouwdste vrienden gevoelden, dat, zoo Condé mocht terugkeeren, zijne kuiperijen met Spanje opgeven en de prinses weder ten hove brengen, alles tot bedaren komen en de spaansche partij in 's Konings raad de bovenhand krijgen zou, waardoor de Staten in de grootste verlegenheid zouden gebracht wordenGa naar voetnoot(1). Aan den anderen kant waren zelfs de slimste en nauw- | |
[pagina 105]
| |
lettendste diplomaten, bij al de teekenen des tijds, in de war geraakt. In weerwil van Hendrik's mededeelzaamheid, of misschien ten gevolge daarvan, wisten de gezanten van Spanje, den Keizer en den aartshertog niet, of de vrede verbroken zou worden, ja of neen, ondanks de geruchten, die de lucht vervulden. Zoo goed was het geheim, dat den lezer uit vertrouwelijke gesprekken gebleken is - waarvan de gedenkschriften nog nooit openbaar gemaakt zijn - tusschen den Koning en zijne vertrouwelingen bewaard gebleven, dat Peckius nog laat in den winter, toen hij tegenover zijne meesters erkennen moest, dat de Koning in de zaak der hertogdommen waarschijnlijk partij zou kiezen tegen den Keizer, de vaste meening uitte dat dit partijkiezen zich bepalen zou tot het in 't geheim verstrekken van hulp aan Brandenburg en Neuburg, zooals vroeger aan de Vereenigde Provinciën; maar dat hij nooit troepen naar Cleef zenden, noch zelf daarheen trekken zou. Het is van belang, de ontwikkeling dezer staats- en liefdes-intriges op den voet te volgen, daar zij eene der leerzaamste geschiedkundige lessen bevatten. Zonder eenigen twijfel hing toch van haren loop hoofdzakelijk het vraagstuk van den algemeenen oorlog af. Peckius, die het denkbeeld van eene verzoening tusschen den Koning en Condé nog niet opgaf, stelde andermaal voor, den prins toe te staan, dat hij zijn verblijf voor eenigen tijd in eene plaats buiten het rechtsgebied van Spanje of de aartshertogen vestigen zou, in het voortdurend genot zijner jaarwedde van 100000 pond. Hendrik dreef den spot met het denkbeeld, dat Condé van hem geld zou trekken en zijn geld besteden met kuiperijen tegen zijn troon en het erfrecht zijner kinderen. Hij lachte om de bewering van den gezant, dat Condé geen geld uit Spanje kreeg, alsof iemand in zulke behoeftige omstandigheden leven kon zonder geld, uit welke bron dan ook, en als ware hij niet door zijne agenten in Spanje onderricht, dat den prins niet alleen fondsen beloofd, maar ook verstrekt werden. Hij herhaalde zijn besluit, hem geene vergiffenis te verleenen tenzij dat hij terugkeeerde naar Frankrijk, welk land hij zonder reden verlaten had; daarop, zich eensklaps tot Peckius wendende, vroeg de Koning waarom, nu eene verzoening schipbreuk had geleden, de aartshertog niet dadelijk aan zijne belofte voldeed om Condé uit zijn land te zetten. Hierover verbaasd, vroeg de gezant hoe en wanneer de aartshertog ooit zulk eene belofte gedaan had. ‘Aan den markies De Coeuvres’, zeide Hendrik. Peckius vertrouwde zijne ooren niet en vroeg, of de Koning dat werkelijk gezegd had. | |
[pagina 106]
| |
Hendrik herhaalde en bevestigde het gezegde. Maar toen de gezant ten antwoord gaf, dat hij zelf zulk een bericht van den aartshertog niet ontvangen had, sloeg de Koning plotseling een anderen toon aan en zeide hij: ‘Neen, ik vergiste mij: de markies heeft mij dat nooit geschreven. Maar hebt gij mij zelf niet gezegd, dat daaromtrent geene moeilijkheid zou bestaan, wanneer de prins wederspannig bleef?’ Peckius deed opmerken, dat hij een voorstel in dezen geest op verlangen van Zijne Majesteit aan zijn meester gedaan had; maar dat daarop geen antwoord was gevolgd en dat ook alle hoop op eene verzoening nog niet vervlogen was. Hij vroeg aan Hendrik of hij, zonder daartoe gemachtigd te zijn, zoo had kunnen spreken. ‘Welnu’, zei de Koning, ‘als gij het ontkent, zie ik wel dat de aartshertog mij geen genoegen wil doen en dat het maar streken zijn, waarmede gij mij reeds zoo lang ophoudt. Goed; ieder van ons zal nu weten, wat hem te doen staat’. Peckius was van oordeel dat de Koning hem in een net had willen vangen en eene belofte had willen doen herhalen, die hij nooit gedaan had. Hendrik bleefhalstarrig volhouden, in weerwil van alle tegenverklaringen van den gezant. ‘Een mooie streek, een Koning onwaardig; si dicere fas est’, schreef Peckius aan Praets, den secretaris van staat. ‘Maar de kracht der waarheid is zoo groot, dat hij, die den strik spant, er altijd zelf in verward raakt’. Hendrik besloot zijn gesprek over Condé met te herhalen, dat die vergiffenis krijgen kon op de gestelde voorwaarden en anders niet. Hij beklaagde zich daarna over den aartshertog Leopold, die, in strijd met zijn wensch om eene schikking te verkrijgen, steden bij verrassing innam, die hij niet houden kon, en oorzaak was dat zijne troepen vermoord werden. Peckius gaf als zijne meening te kennen, dat het beter zou zijn om de Duitschers hunne eigene zaken te laten regelen; en hij voegde er bij, dat noch zijn meester noch de Koning van Spanje er zich in mengen zou. ‘Laten zij er zich in mengen of niet, zooals hun belieft’, zei Hendrik. ‘Daarom zal ik niet nalaten, er mij mede te bemoeien’. De Koning was bijzonder slecht geluimd. Voor dat hij een einde aan het onderhoud maakte, vroeg hij aan Peckius of de markies Spinola spoedig naar Spanje zou gaan, waartoe deze vergunning van Zijne Majesteit bekomen had, wijl hem bericht was dat die reis vroeg in het jaar zou plaats hebben. De gezant antwoordde, dat dit van den aarts- | |
[pagina 107]
| |
hertog afhangen zou en van allerlei omstandigheden. Dat antwoord scheen den Koning te mishagen; en Peckius was nieuwsgierig waarom.Ga naar voetnoot(1) Hij was onbekend met Hendrik's plan om den markies onderweg te doen oplichten en hem als borg voor Condé te houden. Na dit gehoor ging de gezant naar Villeroy, die hem ried, 's Konings slechte luim met geduld te verdragen. Zijne Majesteit kon zijn ongenoegen over de hardnekkigheid des prinsen niet verbergen, zeide hij; maar zij moesten niettemin trachten, eene verzoening te bewerken. De Koning was haastig met woorden maar langzaam met daden, zooals de gezant reeds bemerkt zou hebben; en allen moesten er naar streven om den vrede te bewaren, waartoe hijzelf zijne krachtigste pogingen zou aanwenden. Daar de secretaris van staat welbekend was met de uitgebreide oorlogstoerustingen, die de Koning maakte, en waaraan hij zelf zijne goedkeuring gegeven had, is het opmerkelijk met welk eene beslistheid hij den vertegenwoordiger der tegenpartij verzekerde, dat hij vriendschappelijke betrekkingen onderhouden wilde. Het verdient niet minder opmerking, dat Villeroy nog dienzelfden dag met Sully, Lesdiguières en den kanselier instemde in het besluit, om den oorlog spoedig aan te vangen. Want onmiddellijk na het onderhoud met Peckius, waardoor hij overtuigd was dat Condé nooit terug zou komen, belegde de Koning een raad in het Arsenaal. Hij bracht de Koningin mede; en er was geen enkele stem, die verschilde omtrent de noodzakelijkheid, om de vijandelijkheden dadelijk te beginnen. Slechts stond Sully alleen in de meening, dat de hoofdaanval naar het noorden moest gericht worden, tegen den Rijn en de Maas. Villeroi en zij die heimelijk de spaansche belangen voorstonden waren voor de operatiën in het zuiden en tegen Milaan. Sully keurde dit plan volstrekt af, wijl hij den hertog van Savoye voor veranderlijk en aan Spanje gehecht hield en het strijdig met Frankrijks belangen oordeelde dat een italiaansche vorst aan de grenzen zoo machtig worden zou. Hij verklaarde aan den nederlandschen ambassadeur dat die ijver, om den oorlog naar het zuiden over te brengen, voortkwam uit haat jegens de Vereenigde Provinciën, uit naijver over hare grootheid, uit afkeer van den hervormden godsdienst en uit de berekening om Hendrik in eene krijgson- | |
[pagina 108]
| |
derneming te wikkelen, die hij niet tot een goed einde brengen kon. Maar hij gaf Aerssen de verzekering, dat hij die plannen zou tegenhouden en een aanval weten te bewerken in de richting van de Maas; want indien de ‘possedeerende’ vorsten zagen, dat Hendrik slechts in het Milaneesche oorlog voerde, zou dit bij hen een voorgevoel van hun ongeluk opwekken en zouden zij het spel opgeven. Hij smeekte dat Oldenbarnevelt toch naar Parijs komen mocht, daar nu of nooit het oogenblik daar was om de Republiek voor altijd te bevestigenGa naar voetnoot(1). De Koning had met arglistige geslepenheid gehandeld door den prins voor een oproerling en verrader uit te maken, omdat deze, ter bewaring van zijne eer en van die zijner vrouw, uit het rijk was gevlucht, waar geen van beide veilig was. De prins had, met volslagen gemis aan tact, des Konings spel gespeeld. Hij had gepocht op zijne verbinding met Spanje en zijne groote plannen en aan de geheele wereld getoond, dat hij slechts een werktuig der spaansche regeering was, terwijl iedereen de eenige reden van zijne vlucht kende. Nu de Koning alle hoop moest opgeven om Condé tot terugkeeren te dwingen, trachtte hij te meer hem te scheiden van zijne vrouw. Reeds was het voorstel van eene echtscheiding te berde gebracht; en daar de prins zich dan ongetwijfeld naar Spanje begeven zou, besloot de Koning dat de prinses hem daarheen niet zou volgen. Hij beging de ongeloofelijke dwaasheid, de Koningin te verzoeken bij haar aan te dringen op den terugkeer naar Frankrijk. Maar Maria de Medicis verzekerde haar gemaal, dat zij hem niet helpen zou, terwijl zij hare vermoedens te kennen gaf in de krachtigste bewoordingen, die de italiaansche taal oplevertGa naar voetnoot(2). Daarop nam Hendrik andermaal zijne toevlucht tot den vader en de tante, die aan het koninklijk verzoek voldeden. Peckius ontmoette het waardige paar ten huize van den connétable. Hier smeekten beide, de connétable en de hertogin, den gezant des aartshertogs met tranen in de oogen, zijne uiterste pogingen aan te wenden, om te verhinderen, dat de prinses langer de lotwisselingen van haar man deelen zou. De vader betuigde, dat, zoo het niet geweest was om den Koning te gehoorzamen, hij nooit zijn toestemming tot haar huwelijk zou hebben gegeven en hij liever gezien zou | |
[pagina 109]
| |
hebben, dat zij een eerzaam edelman met een inkomen van slechts 2000 kronen gehuwd had, dan dezen eersten prins van den bloede, met een karakter als het zijne. Hij sprak over de onwaardige behandeling die zij onderging en zeide dat Rochefort, die Condé in zijne vlucht bijgestaan en op wiens paard de prinses de reis afgelegd had, haar bij voortduring ruw en onheusch bejegende; dat hij weinige dagen te voren pistolen had afgeschoten in haar kamer, waar zij zich alleen met de prinses van Oranje bevond, en uitgeroepen had dat hij op die wijze een ieder behandelen zou, die zich tegen de bevelen van zijn meester Condé verzette; dat de prins onophoudelijk tegen haar uitvoer, omdat zij weigerde den markies Spinola aan te halen; in een woord, dat hij liever zien zou dat zij veilig in het paleis der aartshertogin Isabella ware, zij het ook in de nederigste betrekking onder hare hofdames, dan te moeten weten dat zij met haren echtgenoot ellendig door de wereld zwierf. Dat was zijne grootste vrees, zeide hij; en hij wilde haar liever dood zien, dan veroordeeld tot zulk een lot. Hij vertrouwde dat de aartshertogen geen geloof hechten zouden aan verhalen, alsof hij en de hertogin van Angoulême, in hun wensch om den prins en de prinses gescheiden te zien, geleid werden door de zucht om den Koning ter wille te zijn. Die fabels werden door Condé uitgestrooid. De connétable en zijne zuster verlangden slechts dat de aartshertogin de prinses welwillend opnemen zou, wanneer zij zich aan hare voeten wierp, en niet zou toestaan dat zij tegen haar wil weggesleurd werd. De connétable sprak met ernst en eenvoud en gaf alle blijken eener oprechte ontroering, waardoor Peckius zeer bewogen was. Hij verzekerde het oude paar, dat hij zijn best doen zou om hunne wenschen te bevredigen en de aartshertogen onverwijld in kennis zou stellen met het onderhoud dat hij gehad had. Zij zouden zeker gezind zijn om den connétable en de hertogin genoegen te doen, zoowel als de prinses, wier deugden en aanvalligheden hun genegenheid ingeboezemd hadden; maar men moest niet vergeten dat de menschelijke en de goddelijke wet beide vorderden, dat de vrouw haren man onderdanig zou zijn en hem zou volgen in lief en leed. Niettemin hoopte hij, dat God de zaken van den prins van Condé leiden zou tot tevredenheid van Zijne allerchristelijkste Majesteit en de aartshertogenGa naar voetnoot(1). Die vrome en troostrijke redenen van Peckius deden den connétable gevoelig aan. Hij viel hem om den hals en liet aan zijne tranen den vrijen loop. |
|