De dichtkunst(1698)–Anna Morian– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Ter gedagtenis Van myn waarde Vriendin, Juffrou J.T. Overleden den 13den van Grasmaent, 1694. DAar gaat nu myn vriendin zoo zagt naar d'eeuwigheid, Dat vriendlyk aangezigt, 't welk vrienden noit verveelde, Een hert, vol liefde en trouw, dat mild zig mededeelde, Aan elk, tot weldoen en behulpzaamheid bereid. Wyl d' arme (eertyds door haar getroost,) weemoedig schreid, [pagina 125] [p. 125] Geniet zy 't kostlyk goed, dat zig noit mensch verbeelde, Gods eeuwig heil, 't geen meest haar hert en liefde streelde, Met hoop en blydschap, door een stil geloof geleid. Haar vredelievend hert, en Christlyk werk vertoonde, Hoe veel genade en deugd in haren boezem woonde. Zoo tradze nedrig voort op 't regte waarheids spoor. O Judith! zoo veel lof en liefde waard geoordeeld, Uw werk en minzaamheid is ons een lieflyk voorbeeld: God riep u tot zig; gy stapt osn maar weinig voor. Grafschrift. HIer rust het sterflyk deel van Judith, dat tot stof Most keeren; maar de geest, onsterfelyk geschapen, Keerd weêr tot God, en zingt zyn noit volprezen lof, Verblyd in heerlykheid, en laat het lighaam slapen. Wel hem, die, als hier 't zwak en leemen huis begeeft, Een hemelsch schoon gebouw, by God voor eeuwig heeft, Vorige Volgende