De dichtkunst(1698)–Anna Morian– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 88] [p. 88] Ter verjaringe van M.H. den 14den van Loumaand, 1683. DE tyd ontbreektme, lieve Nigt, Om met een cierlyk jaargedigt U op uw jaargety t' ontmoeten, Of met gebloemte en strik te groeten. Dat past uw jonge speelnoods eer: Een Moeis genegentheid trekt meer U met verstand en deugd te cieren, (Waar 't mooglyk) als met veel laurieren. O oudste nigt, ons alle waard, Op tweemaal zeeven nu verjaard, Het word regt tyd de kindsche driften Van al uw handel af te schriften. Dat toondge al dikmaal, als uw lust Niet meer in yd'le dingen rust, Maar strek zig uit naar beeter zaken, Die God en 't zaligst einde raken. Vaar voort, groei in verstand en deugd, Tot vrienden nut en 's naasten vreugd, Tot steun van Vader en van Moeder, En lof van Zusters en van Broeder. Uw stille geest en zagten aard [pagina 89] [p. 89] Zy met een heilig vuur gepaard, Om onvermoeid langs al de trappen Der Bybelkennis op te stappen. Voeg by dien glans een minzaamheid En heusheid, die zig mild verspreid, En uitblinkt in gelaat en reden, Zoo wordge regt voltooid in zeden. Dan ziet uw brave Moeder, hoe Haar oudste dogter, bly te moê, Haar voetspoor volgd, en haar zal kroonen, Om al haar liefde en zorg te loonen. 'K wensch, dat uw jaardag dikmaal keer', Gewenst en vrolyk, van den Heer Beschonken met zoo milden zegen, Als ooit Gods gunstgenoten kreegen. Nu, Margareta Nigt: ik sluit Myn zang en zegenwensch heeft uit, Maar niet myn liefde: die zal blyven: Uw jaardag deedme in haast iet schryven. Vorige Volgende