De dichtkunst(1698)–Anna Morian– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Verjaring, aan Juffrou M.W. den 22. van Lentemaand, 1681. IK voel myn lust op dezen dag ontwaken: Uw jaargety verschaft my rymens stof, Niet om verwaand het dwaze wit te raken Van eigen roem, in 't melden van uw lof. De vleitaal moet een edel hart verveelen: Het walgt 'er van, al luidze nog zoo schoon. Een vriendengroet kan beest uw zinnen streelen, Myn zegenwensch verbluft dien yd'len toon. D' Almogende neeme u in zyne hoede, [pagina 87] [p. 87] En kroon' dees' dag veel jaren agter een, Uw huis, uw kroost, uw egtgenoot ten goede, Tot vriendenlust en voordeel van 't gemeen. God storte op u zyn onwaardeerbre schatten, En ciere uw' geest met liefde, sterkte en ligt, Zoo veel als hier een sterveling kan vatten: Hy toone u steeds zyn lieflyk aangezigt; En wat uw ziel nog wenschelyks kan denken, Een vrolyk hart en welvernoegden geest. Geen kwynendt kwaadt nog koortsvuur moete u krenken; Uw deugd zy ons een voorbeeld, allermeest Aan my; die 't heugd, hoe dik en menigwerven Ik aan u zy, met niemand veel verzeld, In d' ugtentstond of 's avonds plag te zwerven Langs boom en beek, of grasryk klaverveld. Wat kon my toen de vriendschap niet vermaken, Toen 't Spaasche vogt, gebruikt voor medicyn, Ons deê al wat begeerlyk is verzaken, Een waterteug versmadde puik van wyn. Al moetmen nu langs schaduwryke straten, Met zulk een drift niet zweeven op en neêr, De wandellust heeft my nog niet verlaten: Behaagd het u, Vriendin, ik volg u weer. Tot dat wy eens, verlost van 't lastig woelen, Na boven gaan by 't ongeschapen ligt, Daar niemant last nog hartenwee zal voelen, Vervrolykt door Gods vriendlyk aangezigt. Ik zal hier meê dees regelen besluiten, Maria, neemze in regte vrientschap aan. Myn hert most zig in zegenwenschen uiten: 'T is beeter slegt, als niet met al gedaan. Vorige Volgende