De dichtkunst(1698)–Anna Morian– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 85] [p. 85] Verjaring, aan Juffrou S.A.B. den 28. van Sprockelmaand, 1674. BEvallige Auxbrebis, ô vriendelijke Sare, Die heden driemaal vyf en vier paar jaren sluit: Vergun my, dat ik u gemeenzaam, bly verjare, En met een vriendlyk hart myn zegenwenschen uitt'. Myn hartenwensch verstrekme een bindsel van laurieren, Ontfangze, in steê van gout, met bloemen geschakeert: Uw geest en zoeten aard kan u veel schoner cieren, Die zyn een tooisel, dat al 't ander ver braveert. Uw brave ziel versmaad den zwier en ydlen luister, Begaaft met kruisgeloof en deugt, het schoonste schoon. Dit hemelsch licht schynt al, wat aartsch is, doof en duister, En kroont het hooft met een onwelkbre lauwerkroon. O Sara, die al lang met yver poogt te houden Het zalig spoor van uw doorluchte naamgenoot', Gods wysheyt stiere u gang: laat noit dat vier verkouden, Maar kweek de gaven, u uit 's hemels ryken schoot Geschonken. Godts genâ kroon dezen dag met zegen En geeve u al wat best, wat goet, en wenschlyk is: Hy storte uyt zynen troon op u een milden regen Van waer en duurzaam goet: geen nare droefenis Bevange uw ziel; en mag myn wensch zyn oogwit treffen, Dan keert uw jaargety gerust noch menigmaal; [pagina 86] [p. 86] Zoo zultge in glory 't hooft verre boven and're heffen, En lichten elk ten dienst, met een doorluchte straal Van deught, tot dat uw ziel, gedragen op de vlerken Van haar geloof, verschynt by 't aldoorstralend licht; Om Godt niet meer (als hier) te kennen uit zyn werken, Maar zien, gelyk hy is, in 't heilryk aangezicht. Ga my maar rustig voor, treê aan met wisse gangen, Trek and're met u op die koninklyke baan. Den hemel gun u myn verjaarwensch en verlangen: Zoo wil ik op dien voet wel meê ten reie gaan. Vorige Volgende