De dichtkunst(1698)–Anna Morian– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan Juffrou C.P. op het gunstig oordeel en versje van mevrou H.v.B. ZOo kend van Brienens liefde my, Schoon ik nooit zoo gelukkig zy Geweest, haar aangezigt 't aanschouwen; Haar agting ga dog niet te hoog, Zy voege eerst by 't gehoor het oog, En blyf zoo vry van naberouwen. Zoo my haar oog eens by den dag, In alles van naby bezag, Daar vlek en wanstal zig doen merken, Dan wierd myn armoê openbaar, Myn weinig roem en kragt bleek klaar, En 't groot gebrek in woord en werken. [pagina 75] [p. 75] 'T is waar, Jehovaas liefde en zorg, Geschonken in ons hooft en borg, Zyn weldaân, die een zondaar lokken Tot zyn gemeinschap, liefde en eer, Als Schepper, Heiland, Opperheer, Die hebben mynen geest getrokken. Maar wat is nog een donkerheid In myn verstand alom verspreid, Die my verwerd maakt en doed klagen? Hoe zie ik 't ligt nog van ter zy, Wat moet ik stryd en dwinglandy Van zonde en ydelheid verdragen? Myn werk in Jesus dienst is klein, En 't hert nog maar ten deele rein, Myn liefde en yver laauw ontstoken, De gulde keten, deugd aan deugd Geschakeld, tot cieraad en vreugd, Is onvoltooit en half gebroken. Waar blykt een onvermoeide geest, Om altyd wakker onbevreest Gods lof en deugden te verkonden? Hoe ligt heeft aardsche zorg of lust Myn blydschap, liefde en zoete rust Gekrenkt, ja veeltyds schier verslonden? Wat dwaasheid houd myn ziel nog in, Die hinderd om met hert en zin My aan Jehova te gewennen? Waar ligt ik and'ren heilig voor, Of strek de traagheid tot een spoor, Om al Gods wysheid meer te kennen? Zoo zie, zoo ken ik best my zelf, Wanneer ik in myn boezem delf, En oordeel vellen zal naar waarheid; Wat is dan dog myn werk en roem? Maar hooi, een haast verlepte bloem, Een flikring van heel weinig klaarheid. [pagina 76] [p. 76] Ik klaag dog niet, als moedeloos, God, die my uit de wereld koos, Kan me uit zyn volheid mild besproejen; Ik rust in 't eeuwig vrêebesluit, Maar zie om geest en leven uit, Om meer naar Jesus beeld te groejen. Men zet slechts trou elkander aan, Om rustig Sions weg te gaan, Tot in 't volmaakte, daarwe op hopen: Uw leerzugt, Poitevin, wekk' my; Van Brienens liefde kome 'er by, En doe ons samen yvrig lopen. Vorige Volgende