Verwerdheids ontwerring.
WAt is verwerdheid ook een plaag?
Zy haald de nagt weer voort by daag,
En mengd de dood steeds met het leven.
Ze schaamd zig 't eigen herssenkind,
En wraakt al 't geen zy onderwind,
Beschroomd haar doen aan 't ligt te geven.
Zy dompeld alle lust en ligt
In 't graf, en druktze met gewigt,
Maar zet voor wanlust vensters oopen.
Ze slaat voorby een effen weg,
En kiest door scheemrend overleg
Een krom en hoblig pad te loopen.
Daar zietmen 't schoone van ter zy,
En loopt al 't cierlyk dom voorby,
Maar blyft in slyk en doornen hangen,
Dan schynt de waterdrop een zee,
De doorneprik een diepe snêe,
En 't spinweb houd heel vast gevangen.
Het zweevend ziertje baard zelfs schrik,
Men maakt een dag van d' oogenblik,
En eindigd daarmen most beginnen.
Hier teld men mis, en daar te veel,
Men grypt naar 't onbescheiden deel,
En meend nog by 't verlies te winnen.
Wie hier al bukkend heenen gaat,
En denkt, verwerdheid is geen kwaad;
Voeld al te laat haar scherpe neepen.
| |
't Is vreemd, die voor dit ondier gruwd,
Dat hy niet meer dien doolhof schuwd,
Maar laat zig losjes heenen sleepen.
Hier leerdmen hoe de geest, bezwaard
Door 't lighaam, traag en grof van aard,
Gestuit worde in 't verstandig werken,
Daar by 't verderf en duisternis,
Die 't zondig schepsel eigen is,
Belet aandagtig op te merken.
Of nu Gods wysheid gunstig daald,
Den geest ten deele weer bestraald,
En lust geeft naar zyn wet te leven,
Of 't oog de waarheids glans al ziet,
't Behaagd nogtans Gods schikking niet,
Volkomen sterkte en ligt te geven.
Hier worsteld duisternis met ligt,
Daar elk om beurt voor d' ander zwigt,
Dog 't beste deel heeft meest te lyden,
Gelyk de zuivre dageraat,
Alsse eerst het donker breeken gaat,
Een poos om d' overhand moet stryden.
Dan mistme in voorwerp, vorm en kleur,
Tot dat de zon met kragt breekt deur,
En geeft al 't zigtbaar vollen luister;
Zoo kneld verwerring geest en zin,
Op d' een tyd meer, op d' ander min,
Tot eens Gods ligt verdryft al 't duister.
Nu wenst en zoekt een vlytig hert,
Om, uit verwerdheids strik ontwerd,
Tot klare wysheid in te dringen,
Zig bly te spieglen in haar schoon,
En eens met ordre en netten toon
Gods werk en deugdenlof te zingen.
|
|