De dichtkunst
(1698)–Anna Morian– Auteursrechtvrij
[pagina 18]
| |
Wat groots, bestendigs, vol van waarde,
Zoo naarstig zoekt en wenst, ja suft,
Wanneer zyn hoop word afgesneden,
En hy beschaamt en deerlyk ziet,
Als alles hem ontzinkt en vlied,
Wat hy oit minde hier beneden!
Og waartge wys! en zag uw oog
Door 't zienlyk heen, wat zou 't u lusten
In wind en slyk, ja waar te rusten?
Was maar uwe edle ziel om hoog
Van d' aarde een weinig opgeheven,
Gy zaagt al 't ondermanige aan,
Veel wisselbaarder als de maan,
Dat vaste rust nog heil kan geven.
Zie slechts de snelgevlerkte tyd,
Het kostelykste goed te schatten,
Wie houd haar staan, of kanze vatten?
Men rold mee voort, en is ze kwyt.
Die wys is, laat zig niet bedriegen:
Hy ziet, hoe wellust, goud en staat,
Der blinde dwazen toeverlaat,
Met arents vleuglen henen vliegen.
Hy vlied van d' eindeloze ramp,
Die snel en wis het hooft zal treffen,
Van die tot God hun ziel niet heffen.
Zyn geest vervuld zig met geen damp;
Hy zoekt een vast en zalig leven,
Een goed, dat eeu nog tyd-ring krenkt,
Dat God alleen in Christus schenkt.
De wereld kan slechts schyngoed geven.
Maar daar wy nog in stilte en vry
Door 's Heeren gunst dit jaar besluiten,
Wat most niet hert en tong zig uiten
In dank en lof? wat most men, bly
En wys, Gods zorg en goedheid roemen?
Daar meest de Christenwereld hygt
| |
[pagina 19]
| |
Van bange vrees, en nederzygt
Door ramp, niet zonder schrik te noemen.
Dat dan de tyd, voorby gevloeid,
Eens word' herdagt, en ga geslagen,
Hoe veelwe in dees vervlogen dagen
In liefde en kennis zyn gegroeid;
Of 't oude vuil al worde ontscholen,
En 't zuiver nieu met vlyt gezogt.
Die zoo zyn wegen heeft bedogt,
Laat tyd en schikking God bevolen.
|
|