Van Alexandros tot Zenobia. Thema's uit de klassieke geschiedenis in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater
(1998)–Eric M. Moormann, Wilfried Uitterhoeve– Auteursrechtelijk beschermdPublius Cornelius Aemilianus Scipio Africanus Minor(186-129), zoon van Aemilius Paullus, werd door adoptie opgenomen in het geslacht van de Scipionen en daarmee werd hij kleinzoon van »Scipio Africanus Maior. Hij onderscheidde zich in de strijd tegen de Carthagers in Spanje; daarna deed hij dienst als militaire tribuun in Afrika. Hij toonde er zich, in het begin van de Derde Punische Oorlog, niet alleen een moedig en bekwaam krijgsheer maar ook een goed diplomaat, die erin slaagde de verdeling van het rijk van de Romeinse bondgenoot Masinissa (»Sophoniba & Masinissa) na diens dood in 149/8 onder diens zonen te regelen. Ondanks zijn relatief jeugdige leeftijd werd hij aangewezen als bevelhebber van de Romeinse troepen die tegen Carthago zouden optrekken. Hij wist Carthago te verzwakken door de stad aan de landzijde af te sluiten en de haven te blokkeren. Het graven van een nieuwe haven en de bouw van nieuwe schepen baatten de Carthagers niet meer, toen Scipio er in 146 in slaagde de stad binnen te dringen. Overeenkomstig de uit Rome ontvangen bevelen maakte hij de stad met de grond gelijk, hoewel hij bittere tranen weende bij het zien van de verwoesting van deze grootse stad. Na een diplomatieke missie in het Oosten werd hij naar Spanje gezonden om een einde te maken aan de ongelukkig verlopende strijd | |
[pagina 201]
| |
tegen Numantia. Hij herstelde de tucht onder de gedemoraliseerde troepen en hongerde de steeds onafhankelijk gebleven stad uit. Pas na negen maanden, in de zomer van 133, capituleerde zij; haar viel hetzelfde lot ten deel als Carthago. Terug in Rome trotseerde Scipio de onder het volk heersende stemming door de moord op Tiberius »Gracchus, zijn zwager toch, voor juist te verklaren. Met roem overladen trok hij zich terug uit het openbare leven om zich op zijn landgoed te Gaeta, dikwijls in gezelschap van zijn vriend Gaius Laelius, te wijden aan de studie van de filosofie en de staatsinrichting. Ook de Arkadische edelman en geschiedschrijver Polybios en de stoïcus Panaitios verkeerden in zijn kring. In zijn politieke interventies verzette hij zich tegen de hervormingsbeweging die nu onder aanvoering stond van Gaius Gracchus. Toen Scipio in 129 dood in bed werd aangetroffen, kwam op Gracchus en zijn aanhangers de verdenking te rusten dat ze Scipio hadden laten wurgen.
De meeste gegevens over Scipio zijn te vinden bij Polybios en Appianos. De latere literatuur heeft van Scipio Minor evenals van Scipio Maior een ideaal beeld geschapen: een intelligente, in militaire en politieke zaken onverschrokken, vrijgevige, in de Griekse cultuur gedrenkte aristocraat. Belangrijk is de genoemde vriendschap met de eerste Griek die de geschiedenis van Rome tot onderwerp nam, Polybios. Levenslange vriendschap verbond hem ook met Laelius, die literaire kringen patroniseerde. Vele malen stelt Valerius Maximus deze Scipio ten voorbeeld, onder meer in het hoofdstuk ‘de disciplina militari’ (over de zuivering van het kamp in Spanje van handelaren en prostituées, en de bestraffing van deserteurs), in een reeks voorbeelden van zelfvertrouwen (hoe hij al op zeer jeugdige leeftijd in Spanje en in de strijd tegen de Carthagers succes had), en in de verhandeling over vrijmoedig optreden (hoe hij tegen de stemming onder het volk in staande hield dat Tiberius Gracchus terecht omgebracht was). Ook Cicero spreekt zijn hele werk door lovend over deze Scipio. In boek 6 van De republica uit 54-52 laat Cicero Scipio verhalen hoe hem na zijn aankomst in Afrika zijn voorvader Scipio Maior in een droomgezicht verschijnt en hem zijn lotsbestemming beschrijft. Het gesprek tussen de beide Scipionen, bekend als het Somnium Scipionis, handelt over vele onderwerpen waaronder de indeling van de kosmos, lichaam en ziel, en het gelukzalige hiernamaals waarin voor de jonge Scipio een plaats is weggelegd, die hij echter pas zal kunnen innemen nadat hij aan zijn verplichtingen jegens familie en vaderland voldaan heeft. Dit Somnium Scipionis genoot in de middeleeuwen grote bekendheid, getuige de meer dan honderd manuscripten die bewaard zijn gebleven. Vooral het commentaar van Macrobius ca. 400 die de tekst in christelijke zin had geduid, vond verbreiding. Zo wordt herhaaldelijk naar de droom van Scipio verwezen in de 13e-eeuwse Roman de la rose en beschrijft Chaucer in The House of Fame 1379-80 hoe hij, in een droom meegevoerd naar grote hoogten, hoger steeg dan Scipio die in diens droomgezicht hel, hemel en aarde nog goed had kunnen waarnemen. Een opmerkelijke eenling in de literatuur van de nieuwe tijd, waarin voor Scipio slechts een bijrol is weggelegd, is een tragedie van Cervantes ca. 1600: Numancia. In dit stuk toont Scipio zich hard en onverbiddelijk tegenover de langdurig belegerde Numantijnen, die zich begeven in een heroïsche collectieve zelfmoord. Een verschijning zegt Scipio de komst aan van Filips ii, die zal heersen over een groter rijk dan het Romeinse imperium. Carthago's vernietiging is in 1960 verfilmd door Gallone. Mozart componeerde in 1772 een jeugdwerk, Il sogno di Scipione, op een libretto van Metastasio 1743 waarin Cicero gevolgd wordt. Een opera van Scarlatti/Zeno 1714 handelt over Numantia. In de beeldende kunst treedt Scipio zowel | |
[pagina 202]
| |
in de oudheid als daarna slechts sporadisch op. Wel figureert hij in de illustraties bij Cicero's Somnium. Een paneel van Rafaël 1500-01 met een dromende jongeman is lange tijd beschouwd als een afbeelding van Scipio Minor, maar wordt nu gezien als een weergave van Scipio Maior. Van Lohuizen-Mulder 1977. |
|