Van Alexandros tot Zenobia. Thema's uit de klassieke geschiedenis in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater
(1998)–Eric M. Moormann, Wilfried Uitterhoeve– Auteursrechtelijk beschermdPublius Aelius Hadrianus(76-138) is de uit Italica (Spanje) afkostige zoon van Publius Aelius Hadrianus en Domitia Paula. Vanaf 85 stond hij onder de hoede van de latere keizer »Traianus en genoot hij een op een militaire carrière gerichte opleiding. In 100 trouwde hij met Vibia Sabina, een achternicht van zijn tutor. Hij onderscheidde zich in talrijke veldtochten van Traianus en ook in onafhankelijke expedities, onder meer in de Dacische en Parthische oorlogen en in Syrië. De verhouding met Traianus moet altijd problematisch zijn geweest en niet gebaseerd op hechte vriendschap: zo werd hij nooit door hem geadopteerd, ook al stuurde diens echtgenote Plotina daarop aan. Toen Traianus in 117 overleed, had hij officieel geen opvolger aangewezen. De troepen in Syrië, waar Hadrianus op dat moment gouverneur was, riepen hem tot keizer uit en de Senaat volgde daarin een jaar later, vertrouwend op het waarschijnlijk door Plotina en haar kring verspreide bericht dat Hadrianus door Traianus was geadopteerd en daarmee was aangewezen als opvolger. In Rome, een stad waar hij overigens weinig zou zijn door de vele expedities en reizen, wist hij respect af te dwingen door een snelle en efficiënte sanering van de politieke en vooral financiële situatie. Ook zijn grootse bouwactiviteiten (Tempel voor Venus en Roma, Pantheon) oogstten bewondering. De kortelings door Traianus veroverde oostelijke provincies werden afgestoten en de grenzen geconsolideerd: in Engeland bijvoorbeeld leidde dat tot de bouw van de Muur van Hadrianus, begonnen onder persoonlijk toezicht van de keizer in 122. Een reis door Griekenland en het Oosten in 128 werd eveneens gekenmerkt door opmerkelijke bouwactiviteiten. Zo werd in Athene onder meer een grote bibliotheek gebouwd en werd Jeruzalem feitelijk opnieuw gesticht onder de naam Aelia Capitolina. In Egypte zou hij Antinopolis stichten. Op de terugtocht uit dat land kreeg Hadrianus te maken met de bloedige opstand van Joden onder leiding van Bar Kochba. Pas in 135 keerde hij in Italië terug, waar hij zich niet in Rome maar op een vermoedelijk grotendeels door hemzelf ontworpen buitenverblijf in Tibur (Tivoli) vestigde. Tijdens een medische kuur in Baiae overleed hij in 138. In 123 had hij op zijn reis door Klein-Azië in Bithynië de jonge Antinoös leren kennen. Hij nam de jongeman prompt in zijn gevolg op, officieel als persoonlijke bediende, in werkelijkheid als geliefde. De keizer verscheen overal met Antinoös aan zijn zijde. Bij Hermopolis (Egypte) verdronk Antinoös in 130 in de Nijl onder onopgehelderde omstandigheden. Sommigen nemen aan dat het om een ongeluk gaat, maar er zijn ook speculaties over een rituele zelfdoding, bedoeld om de keizer niet in verlegenheid te brengen bij terugkeer in Rome, waar immers reeds schande werd gesproken van de prominente plaats die Antinoös innam. De niet al te hartelijke verhouding met Sabina zou ook een factor van betekenis kunnen zijn geweest. Dood uit eigen verkiezing van Antinoös tenslotte zou ook geïnterpreteerd kunnen worden als de afsluiting van een ideale tijd, waaraan bij de volwassenwording van de jongen toch een einde zou zijn gekomen. Hadrianus verklaarde Antinoös onmiddellijk tot god en stichtte op de oever tegenover Hermopolis het genoemde Antinopolis, vermoedelijk ook omdat er om demografische redenen behoefte was aan een nieuwe stad. Aan de hemel zou Antinoös in de gedaante van een ster zijn verschenen. | |
[pagina 123]
| |
Hadrianus' persoonlijkheid is niet gemakkelijk te vatten. Hij was veelzijdig en begaafd, kunstzinnig, maar ook moeilijk in de omgang. Van zijn memoires is helaas geen regel bewaard gebleven; de authenticiteit van een enkel gedichtje dat aan hem wordt toegeschreven, is niet zeker. Hadrianus' leven kennen we via Dio Cassius, Aurelius Victor en de laat-antieke Historia Augusta. Met betrekking tot Antinoös weten we dat Numenios een troostrede voor de keizer schreef en Mesomedes van Kreta een lofdicht op de jongen. Een dergelijk gedicht van onbekende hand is fragmentarisch van inscripties bekend. Hadrianus' tijdgenoot Iustinus Martyr verzet zich als christen uiteraard fel tegen de relatie en wordt daarin gevolgd door Tertullianus (Ad nationes), Origenes (Contra Celsum) en in Prudentius' traktaat tegen Symmachus. Bij de laatste gaat het om een ‘vrouwenziekte’ en staat Antinoös te boek als eunuch, hetgeen op zich niet verwonderlijk hoeft te zijn gezien de bestaande traditie lievelingsknapen aan zich te binden door ze te castreren (zo »Nero en Domitianus). In de literatuur kan daardoor een soort verschuiving van de geslachten ontstaan, die de tegennatuurlijkheid minder sterk maakt. Uiteraard is Hadrianus veelvuldig op commemoratieve reliëfs voorgesteld. Reliëfs in het Conservatorenpaleis te Rome stammen van een verloren gegane triomfboog in Rome, de ‘Arco di Portogallo’: zij tonen onder meer de intocht in Rome in 118 en de plechtigheden na de dood van Sabina. Het zogenaamde Parthenmonument in het Ephesos-museum te Wenen toont de adoptie van Antoninus Pius, die zijn opvolger zou worden (138-160), diens adoptie van de broers Marcus Aurelius (161-180) en Lucius Verus (161-169), en he oorlogen tegen de Parthen in 163-164. Marcus Aurelius moet het na de dood en vergoddelijking van Lucius Verus in 169 hebben opgericht in de voor hem zo belangrijke stad Ephesos. De Antinoöscultus lijkt zich voornamelijk tot het oosten van het Romeinse rijk te heb-
Antinoös als Androklos, ca. 160-180 n.C., marmer, 186 cm. Arkeoloj Müzesi, Izmir. Dit beeld is gevonden in de Vedius-thermen te Ephesos. Androklos geldt als de mythische stichter van Ephesos, dat op de plaats waar hij een ever ter dood zou brengen, moest worden gegrondvest. Door de vriend van Hadrianus met de stichter van een stad gelijk te stellen bevorderde men een goddelijke verering van Antinoös.
| |
[pagina 124]
| |
ben beperkt. Wel kennen we twee obelisken in Rome met grafschriften voor de jongen, wellicht van een grafmonument afkomstig. Volgens sommigen kan ook de zogenaamde Canopus in de Villa Hadriana als cenotaaf worden geïnterpreteerd. Munten en talrijke beelden getuigen in ieder geval van de vergoddelijking. Antinoös wordt soms in de gedaante van een god voorgesteld, bijvoorbeeld als Silvanus op een reliëf in de Villa Albani, als Osyris in Egypte, als de mythische jager Androklos (Izmir) of als Dionysos (vele replieken, o.m. Vaticaan). Pas in de 19e eeuw komt Antinoös op als symbool van de ideale liefde en erotiek. Hij kan dan optreden in de reeks van personages als »Elagabal en »Sardanapallos, zoals bij Huysmans en Lorrain (Le sang des dieux: Antinoös wordt voorgesteld als Hyakinthos). George stelde in In memoriam zijn jong gestorven vriend Maximin als Antinoös voor. Een gedicht van Pessoa 1918 mocht later slechts gekuist worden herdrukt. De keizer is zelf in veel mindere mate een figuur die tot de verbeelding heeft gesproken. Eber beschrijft Hadrianus in Der Kaiser 1881 als een ideaal vorst. Couperus schetst in De laatste morgen te Tibur 1910 de eenzaamheid van de keizer in diens laatste dagen te Tivoli; een verhaal uit 1919 beschrijft de intellectuele atmosfeer te Rome in deze tijd. Mémoires d'Hadrien waaraan Yourcenar van 1924 tot de publikatie in 1951 bleef werken, is een ‘reconstructie’ van de verloren gegane gedenkschriften. In de operageschiedenis kennen we onder meer een Adriano in Siria van Pergolesi/Metastasio 1734, eigenlijk geschreven op de toen beroemde castraat Caffarelli, die Farnaspe zingt; tegen de achtergrond van de Joodse opstand speelt een liefdesgeschiedenis met deze vrouw. Clairmont 1966; Lambert 1984; Maza 1966. |
|