gedood te worden. Gyges zwichtte, verborg zich die avond opnieuw, doodde Kandaules en kreeg de vrouw èn het koningschap.
Plato in de Politeia en Cicero in De officiis vertellen een ander, waarschijnlijk ouder verhaal over de overname van de macht. Gyges, een herder, vindt in een grot een ring die de drager onzichtbaar maakt, zodra deze de ring naar binnen keert. Aldus weet Gyges Kandaules te doden. Weer anders is het verhaal van Nikolaos van Damascus uit de 1e eeuw n.C.: Gyges krijgt de taak toevertrouwd de aanstaande bruid naar Kandaules te begeleiden, wordt door begeerte overmand en tracht haar te overweldigen. Om de wraak van Kandaules vóór te zijn vermoordt hij deze en neemt hij de macht over.
Behalve bij genoemde auteurs komt het motief, zij het met varianten, voor bij Iustinus en bij Tzetzes, een Byzantijnse schrijver uit de 12e eeuw. Soms ontsteekt Gyges, tot het gadeslaan gedwongen, spontaan in liefde en beraamt hij de greep naar de vrouw en de macht, in andere bronnen geldt de vrouw als de verleidster en de veroorzaakster van het kwaad. In 1950 werd een papyrus uit de 3e eeuw v.C. gevonden met een fragment van een vooralsnog anoniem toneelstuk over dit onderwerp. Uit de bewaard gebleven monoloog van de koningin blijkt dat in dit stuk de door Herodotos vertelde versie werd gevolgd. De legende is als zodanig waarschijnlijk een reminiscentie aan een werkelijke machtsovername in Lydië in de 7e eeuw.
Na enkele navertellingen, overwegend naar Herodotos, van Sachs (Die nackte Königin aus Lydia, begin 16e eeuw), Painter 1566 en La Fontaine (in zijn Contes et Nouvelles 1665-71) en enkele opera's rond 1700 op libretti van Morselli (Ziani 1661, Provenzale 1679, Sarri 1705) en Negri (Gabrieli 1684) komt de stof in de 19e eeuw opnieuw in de belangstelling. Gautier volgt Herodotos in zijn novelle uit 1844, waarin de koningin als een tot moord aanzettende femme fatale wordt gepresenteerd. Hebbel combineert in zijn toneelstuk uit 1856 de verhalen van Herodotos en Plato: ondanks oprechte vriendschap en liefde moeten de ontering en de schending van de wetten noodzakelijkerwijze uitmonden in moord en zelfmoord. Gide 1901 laat Gyges, hier een arme visser, met tegenzin macht, vrouw en rijkdom aanvaarden. In een door Hofmannsthal in 1903 begonnen maar onvoltooid gebleven toneelstuk wordt het esthetische en gedistantieerde genoegen van Kandaules in het door Gyges te beleven genot op de voorgrond geplaatst. Tenslotte is er een komische opera van Bruneau/Donnay 1920.
Ook in de Nederlandse letterkunde is aandacht aan dit thema besteed. Kist publiceerde in 1805-08 een driedelige moraliserende roman De ring van Gyges wedergevonden. Van de Woestijne is wellicht door Gide geinspireerd in zijn verhaal uit 1904 waarin zowel de vrouw als de visser geestelijke liefde nastreven die tot een onvolledige relatie leidt. Het in de bundel Janus met het dubbele voorhoofd 1908 opgenomen verhaal werd ook in het Frans vertaald. Gijsen geeft in Drie Lydische portretten 1955-56 het beeld van de drie hoofdpersonen door de ogen van een dienares; de meestal anonieme vrouw van Kandaules heet nu Tuda. Nooteboom bewerkte het Herodotos-verhaal in 1982 tot een ‘koningsdrama’ met Kandaules als zwakke wellusteling, vergelijkbaar met Herakles in de armen van Omphale; Gyges wil pas koning worden na het fiat van een orakel.
Het motief van de bespieding in de slaapkamer is ook in de beeldende kunst van de nieuwe tijd te vinden, vooral bij schilders uit de 17e-eeuwse Hollandse school als Frans van Mieris de Oudere, Bol en Van der Neer. Zij verwijzen mogelijk naar de moraal die is neergelegd in Cats' Toneel van de mannelicke achtbaerheyt 1633: een waarschuwing tegen het (doen) schenden van het echtelijk slaapvertrek, welke moraal ook in de emblematiek van die tijd te vinden is. Elders zijn er werken van onder meer Jordaens 1646 en Gérôme 1859. Pittoni ca. 1720 schildert de vermoor-