Van Achilleus tot Zeus. Thema's uit de klassieke mythologie in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater
(1995)–Eric M. Moormann, Wilfried Uitterhoeve– Auteursrechtelijk beschermdCharites(Lat. gratiae, de Gratiën). Oorspronkelijk hebben ze geen vast aantal, maar meestal worden ze als drietal voorgesteld. Hesiodos identificeert hen in de Theogoneia als dochters van Zeus en Eurynome (een dochter van Okeanos) en noemt hun namen: Aglaia (schittering), Euphrosyne (vreugde) en Thaleia of Thalia (bloei). Evenals de Muzen, Nimfen en Horen brengen ze vreugde, schoonheid en scheppingskracht, niet alleen aan de mensen maar ook aan de Olympische goden, die hen graag bij zich hebben. Ze verkeren vooral in het gezelschap van Artemis en van Apollo, maar ze figureren soms eveneens samen met Aphrodite, Eros, Dionysos en Hermes. De godinnen werden veelvuldig vereerd bij bronnen en nu en dan werden zij gelijkgesteld met de drielijvige »Hekate.
Er zijn verscheidene archaïsche voorstellingen op wijreliëfs, waarop de drie volledig geklede vrouwen in een rij achter elkaar lopen of staan, soms in het gezelschap van Hermes of Artemis. Uit de 3e eeuw v.C. dateert de bekende, tot op de dag van vandaag meest gevolgde voorstelling van drie naakte vrouwen die elkaar bij de schouders vasthouden, en wel zó dat twee van hen het gezicht naar de toeschouwer wenden en de derde op de rug wordt gezien. Er zijn talrijke kopieën in marmer (bijvoorbeeld in de dom te Siena) en voorstellingen in reliëf, mozaïek, schilderkunst en glyptiek. De Charites, in de literatuur van de oudheid (Pindaros, Theokritos) bezongen om de weldaden die ze de mensen brengen, worden in de humanistische literatuur van de 15e eeuw en in de nadien ontwikkelde emblematiek de personificatie van de zegeningen of verschillende aspecten van hetzij de schoonheid, hetzij de (hemelse of aardse) liefde, hetzij het goede dat de oppassende burger ten deel valt. Verondersteld wordt echter, dat af- | |
[pagina 75]
| |
De Chariten, ca. 520-510 v.C., marmeren wijreliëf, 39,5 cm hoog, uit het Chariten-heiligdom aan de voet van de Akropolis. Akropolismuseum, Athene. De man met fluiten links wordt als Hermes geïnterpreteerd, het jongetje is een dienaar.
| |
[pagina 76]
| |
beeldingen van het drietal ook wel eens verwezen naar bordelen. Stelt Botticelli de drie Chariten op zijn Primavera-schilderij 1477-78 als fee-achtige wezens naast elkaar op, met een schilderij van Rafaël ca. 1504, dat de hellenistische groep volgt, herleeft de opstelling van de drie naakte vrouwen zoals deze buitengewoon populair blijft tot in het neoclassicisme. Zo zijn er in de beeldhouwkunst werken van onder anderen Pilon ca. 1560, Dannecker ca. 1795, Canova 1816, Thorwaldsen 1819, Carpeaux 1874 en Marcks 1957. De Italiaanse schilderkunst kent fresco's van onder meer Correggio ca. 1519 (Camera di San Paolo te Parma) en Beccafumi ca. 1530 (Palazzo Bindi Sergardi te Siena) en schilderijen van Tintoretto ca. 1538 en Palma il Giovane ca. 1611. De schilderkunst benoorden de Alpen heeft het thema in werken van onder meer Lucas Cranach 1535, Baldung Grien ca. 1543, Rubens ca. 1625 en ca. 1643, Boucher ca. 1737, Carlo van Loo 1765, Reynolds 1774 en Regnault 1790. Voorbij het neoclassicisme zijn er nog werken van o.m. Burne-Jones ca. 1885, Böcklin 1888, Corinth 1904, Delaunay 1912 en Ernst ca. 1913. Muthmann 1975; Schwarzenberg 1966. |
|